Antwoord op vragen van het lid Martens-America over Pro-Palestijnse rellen op universiteiten en de Raden van Toezicht van Nederlandse onderwijsinstellingen
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2025D27274, datum: 2025-06-11, bijgewerkt: 2025-06-17 14:47, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20242025-2428).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2025Z07774:
- Gericht aan: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Indiener: C. Martens-America, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (đ origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
2428
Vragen van het lid Martens-America (VVD) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over Pro-Palestijnse rellen op universiteiten en de Raden van Toezicht van Nederlandse onderwijsinstellingen (ingezonden 17Â april 2025).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 12Â juni 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024â2025, nr. 2058
Vraag 1
Bent u bekend met het Pro-Palestijnse lawaaiprotest rondom de voortgangstoets van radiologen in opleiding van de Vrije Universiteit, waarbij deze studenten werd aangeraden hun toets af te nemen met een koptelefoon?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met de bezetting van het bestuurscentrum van de Universiteit van Amsterdam, het Maagdenhuis, waarbij er een ravage werd aangericht in dit gebouw?
Antwoord 2
Ja
Vraag 3
Bent u bekend met de meest recente bezetting van een universiteitsgebouw van de Radboud Universiteit Nijmegen, waarbij opnieuw massale politie-inzet nodig was?
Antwoord 3
Ja
Vraag 4
Heeft u kennisgenomen van de opname waarin een bestuurder van de Radboud Universiteit contact heeft met een van de relschoppers?
Antwoord 4
Ja
Vraag 5
Heeft u naar aanleiding van deze incidenten contact gehad met de betreffende instellingen? Wat heeft u in dat contact richting de instellingen aangegeven?
Antwoord 5
Ja. Vanuit mijn ministerie is er contact geweest met de instellingen. Dit contact was er zowel op gericht om te informeren naar de situatie en hoe zij daarmee omgaan als om na te gaan of er sprake is van een verstoring van het primaire proces van onderwijs of onderzoek. Dit ook gezien de motie Martens-America.1 Het informeren van uw Kamer bleek bij bovengenoemde incidenten niet nodig omdat de instellingen de geplande onderwijsactiviteiten konden omroosteren of omdat er in het desbetreffende gebouw geen onderwijsactiviteiten plaatsvonden.
Vraag 6
Deelt u de mening dat met deze meest recente rellen, waarbij alle grenzen van het fatsoenlijke opnieuw zijn opgezocht en overtreden, de maat vol is?
Antwoord 6
Ja, dit is over de grenzen van het fatsoenlijke en bovendien volstrekt onacceptabel. Demonstraties moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet, en op de campus ook binnen de huisregels van de instelling. Gezamenlijk hebben de instellingen de «Richtlijn protesten» opgesteld om hier duidelijkheid over te bieden.2 De colleges van bestuur van universiteiten en hogescholen en hun medewerkers spannen zich dagelijks in om hun verantwoordelijkheid voor de organisatie en continuĂŻteit van het primaire proces in een veilige leer- en werkomgeving in te vullen. In de praktijk worden besturen hierbij voor lastige dilemmaâs geplaatst wanneer zij het evenwicht moeten vinden tussen het demonstratierecht en de continuĂŻteit van onderwijs en onderzoek in een veilige leer- en werkomgeving. Instellingen geven invulling aan hun verantwoordelijkheid door veiligheidsbeleid in te richten, huisregels op te stellen, deze te handhaven en op te treden tegen ongewenst gedrag.
Ongeregeldheden tijdens demonstraties zijn niet altijd op voorhand te voorkomen, bijvoorbeeld als relschoppers van buiten de instellingen de demonstraties aangrijpen om vernielingen aan te richten. Instellingen maken risicoanalyses vooraf, delen informatie over acties en maatregelen met elkaar en doen een beroep op de lokale veiligheidsdriehoek zodra daar aanleiding toe is. Het is van belang dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid zoveel mogelijk lokaal wordt genomen. De instelling, in nauwe samenwerking met de politie en lokale driehoek, kunnen de situatie ter plekke het beste inschatten en besluiten hoe hiermee om te gaan. Instellingen doen aangifte van strafbare feiten, zoals bedreiging, geweld, vernieling of openlijk geweldpleging. Verder vind ik het belangrijk dat instellingen, zoals deze instellingen ook doen, leren van hun ervaringen op het gebied van veiligheid, ook gezamenlijk. Dit doen de universiteiten via hun netwerk van integrale veiligheidsadviseurs, en als sector via het Platform Integrale Veiligheid. Bij vernielingen wordt zo mogelijk de schade verhaald op de dader(s).
Vraag 7 en 8
Herinnert u zich het meest recente debat over veiligheid op universiteiten in januari 2025, waarbij u vooral wees op de verantwoordelijkheid van instellingen zelf, maar waarbij u toegezegd heeft te komen met een escalatieladder?
Kunt u, nu de situatie opnieuw is ontploft, de escalatieladder op de kortst mogelijke termijn en het liefst deze maand nog naar de Kamer sturen?
Antwoord 7 en 8
Momenteel spreek ik met bestuurders van universiteiten en hogescholen over de inrichting van hun veiligheidsbeleid, in het kader van een aantal moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23Â januari jl. over de veiligheid op instellingen. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen nog voor het zomerreces informeren. Daarbij zal ik, zoals toegezegd, ook ingaan op de escalatiemechanismes bij protesten.
Vraag 9
Klopt het dat de leden van de Raden van Toezicht van Nederlandse universiteiten door u worden benoemd? Gaat het daarbij om alle leden van de Raad van Toezicht?
Antwoord 9
Ik benoem de voorzitter en de andere leden van de Raden van Toezicht (RvTâs) van de openbare Nederlandse universiteiten. De leden van de RvTâs van de bijzondere universiteiten (te Amsterdam, Nijmegen en Tilburg) alsmede de levensbeschouwelijke universiteiten benoem ik niet.
Vraag 10
Kunt u per universiteit aangeven hoeveel leden er zitting hebben in de raden en hoeveel daarvan via ministeriële benoeming?
Antwoord 10
Een RvT bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.3 Alle leden van RvTâs van openbare universiteiten worden door mij benoemd.
Vraag 11, 12 en 13
Kunt u toelichten welke bevoegdheden en afwegingsruimte u heeft bij het benoemen van toezichthouders?
Hoe verloopt in de praktijk de wervings- en selectieprocedure voor deze benoemingen?
Op welke criteria selecteert u toezichthouders bij universiteiten? Welke profieleisen worden standaard gehanteerd, en in hoeverre spelen maatschappelijke themaâs zoals veiligheid of crisiservaring hierin een rol?
Antwoord 11, 12 en 13
Op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) benoem ik alle leden (de voorzitter en andere leden) van de raden van toezicht van de openbare universiteiten. Een van de leden benoem ik op voordracht van de medezeggenschap. Deze voordracht bevat ten minste twee namen. Wanneer ik niet overga tot benoeming van deze door de medezeggenschap voorgedragen kandidaten, wordt een nieuwe voordracht gedaan. Ook van deze â tweede â voordracht kan ik gemotiveerd afwijken en overgaan tot de benoeming van een andere kandidaat. Ten aanzien van de benoeming van de voorzitter en overige leden is het staand beleid dat de betreffende RvT mij een voorstel doet voor een kandidaat. Het traject dat aan het uiteindelijke voorstel voorafgaat, gaat onder de verantwoordelijkheid van de betreffende RvT. Dit proces verloopt als volgt.
Het is de (wettelijk meegegeven) taak van de RvTâs om ervoor te zorgen dat de samenstelling zodanig is, dat de RvT een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen. Voor de invulling van een positie in de RvT stelt de RvT allereerst zelf een profiel vast, waarin de benodigde competenties worden opgenomen. Tevens wordt er gekeken naar de huidige samenstelling van de RvT en de reeds aanwezige expertise. Bij het opstellen van dit profiel vormen de wettelijke vereisten aan bestuur en toezicht het uitgangspunt en maakt de RvT tevens gebruik van de Code goed bestuur van de universiteiten. Daarin zijn ook het bevorderen van een veilige omgeving op de instelling en het beschikken over professionele interne risicobeheersings- en controlesystemen kernprincipes. Het profiel wordt ter advies voorgelegd aan de medezeggenschap. De benoeming van alle leden vindt plaats op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Wanneer de vereisten aan en behoeften voor goed bestuur en toezicht veranderen, zal de RvT tevens haar profiel moeten aanpassen om hieraan te blijven voldoen.
Wanneer een RvT mij een voorstel doet tot benoeming, gaat dit vergezeld van een dossier dat uit vaste elementen bestaat: de motivering van de keuze door de RvT, het CV van de kandidaat, het profiel, de adviezen van de medezeggenschap en eventuele andere relevante documenten. Vervolgens wordt deze getoetst langs een aantal harde criteria op basis van wetgeving en afspraken met de instellingen. Ook bezie ik of de kandidaat inderdaad bij het profiel past, of er geen functies in het CV zitten die de onafhankelijkheid zouden kunnen beperken en of er geen andersoortige casuĂŻstiek is die de benoeming onwenselijk maakt.
Vraag 14 en 15
Deelt u de opvatting dat leden van de Raden van Toezicht van Nederlandse universiteiten een duidelijke verantwoordelijkheid dragen voor het bewaken van de veiligheid van studenten en medewerkers?
Hoe is deze verantwoordelijkheid op dit moment vormgegeven? Op welke wijze houdt u toezicht op hoe zij deze rol in de praktijk invullen?
Antwoord 14 en 15
De verantwoordelijkheid op dit thema is als volgt vormgegeven: het College van Bestuur (CvB) is verantwoordelijk en de RvT en de Inspectie van het Onderwijs houden hier toezicht op. Daarnaast voer ik regulier gesprekken met de voorzitters van de RvTâs van universiteiten over de invulling van hun toezicht, ook over veiligheid.
De verantwoordelijkheid voor het bewaken van de veiligheid van studenten en medewerkers is in eerste plaats de verantwoordelijkheid van het College van Bestuur (CvB). Het CvB is verantwoordelijk voor het zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving. Dit blijkt nadrukkelijk ook uit de branchecodes goed bestuur die gelden voor universiteiten en hogescholen. Daarnaast is het een randvoorwaarde voor de continuĂŻteit en kwaliteit van het onderwijs. Het CvB moet zorgen dat het in staat is deze taak te vervullen en maakt hiervoor beleid.
In de tweede plaats heeft de RvT de wettelijke taak toe te zien op de naleving door het CvB van wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode goed bestuur. Daarnaast staat de RvT de CvBâs zo goed mogelijk bij in hun taak om de veiligheid op de instellingen te borgen. Daarmee hebben ook de RvTâs een belangrijke rol bij het bewaken van de veiligheid van studenten en medewerkers.
Voorts voer ik regulier overleg met de voorzitters van de RvTâs waarin veiligheid ook een centraal thema is. In deze gesprekken gaat het onder andere over hoe de RvTâs ervoor zorgen dat zij voldoende geĂ«quipeerd zijn om toezicht te houden op en indien nodig het CvB zo goed mogelijk bij te staan. Zo nodig voer ik in voorkomende gevallen het gesprek met een RvT om mij ervan te verzekeren dat het bestuur en de RvT zijn verantwoordelijkheid neemt.
Tot slot kan de inspectie op basis van signalen onderzoek doen en indien nodig herstelopdrachten geven aan het bestuur. Als ultimum remedium kan ik, als de inspectie na gedegen onderzoek concludeert dat er sprake is van wanbeheer in de zin van de WHW, overgaan tot het geven van een aanwijzing aan de RvT.
Ik werk momenteel aan een wetsvoorstel voor een zorgplicht veiligheid dat de WHW zal wijzigen en dat voorziet in versterking van toezicht op veiligheidsbeleid van instellingen. Doel van het beleid is dat er continu aandacht is voor een veilige leer- en werkomgeving. Het voorkomen van onveilige situaties en hoe daarbij te handelen als deze toch optreden, maakt hier onderdeel van uit. Op het veiligheidsbeleid, inclusief de monitoring en evaluatie ervan, zijn na de invoering van de wettelijke zorgplicht sociale veiligheid stevigere checks and balancesdoor medezeggenschap en is er steviger toezicht vanuit de RvT en de inspectie mogelijk. Het wetsvoorstel gaat naar verwachting dit najaar in de internetconsultatie.
Vraag 16
In hoeverre rapporteert of evalueert u periodiek of de Raden van Toezicht voldoende toezicht houden op incidenten en integriteitsschendingen binnen universiteiten?
Antwoord 16
Ik rapporteer of evalueer dit niet. RvTâs verantwoorden zich publiekelijk over de wijze waarop zij hun taken hebben uitgeoefend in het jaarverslag. Daarnaast hebben zij ten minste twee keer per jaar overleg met de medezeggenschap binnen de instelling. Verder is de Inspectie van het Onderwijs vorig jaar gestart met een onderzoek naar de rol- en taakopvattingen van de RvTâs in het hoger onderwijs. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek met belangstelling af.
Vraag 17 en 18
Deelt u de mening dat het wenselijk is om bij toekomstige benoemingen van leden van Raden van Toezicht zwaarder te selecteren op expertise op het gebied van (sociale) veiligheid en bestuurlijke ervaring bij maatschappelijke spanningen of crises?
Bent u bereid om â in het licht van recente incidenten en escalerende demonstraties â de profieleisen voor ministeriĂ«le benoemingen aan te scherpen of aan te vullen met bovengenoemde veiligheidsthemaâs?
Antwoord 17 en 18
RvTâs moeten goed in staat zijn om hun belangrijke taak uit te kunnen oefenen, waaronder hun rol in het toezicht op de wijze waarop het CvB zijn werkzaamheden en bevoegdheden uitvoert, zoals ook ten aanzien van een veilige leer- en werkomgeving. De RvTâs zorgen er bij hun samenstelling voor dat alle vanuit de wet en code goed bestuur (waarin veiligheid en professionele risicobeheersing kernprincipes zijn) benodigde competenties en ervaring binnen de RvT aanwezig zijn en de benodigde expertise op maatschappelijk relevante onderwerpen aanwezig is en blijft. Daar is expertise op het gebied van (sociale) veiligheid onderdeel van en dit zie ik ook terug in profielen. De centrale medezeggenschap wordt ook voorafgaand advies gevraagd op een voorgenomen besluit van de RvT met betrekking tot het profiel. Ik heb geen aanleiding om er van uit te gaan dat het de RvTâs momenteel aan deze expertise ontbreekt. Zoals aangegeven voer ik regulier het gesprek met de voorzitters van de RvTâs, waarbij de borging van de veiligheid ook een centraal en terugkerend thema is. Ook werk ik momenteel aan een wettelijke zorgplicht veiligheid in de WHW dat voorziet in versterking van toezicht op veiligheidsbeleid van instellingen. Ik ben dus niet voornemens om de profieleisen voor ministeriĂ«le benoemingen van leden van RvTâs van universiteiten aan te passen.
Vraag 19
Klopt het dat de Onderwijsinspectie in het verleden kritisch was op de Raden van Toezicht van universiteiten, omdat er onvoldoende gedaan werd aan het waarborgen van een sociaal veilige (werk)omgeving op universiteiten?
Antwoord 19
De inspectie was kritisch op de RvT van de TU Delft in het onderzoek naar de sociale veiligheid bij de TU Delft (maart 2024) en heeft daarnaast bevindingen over RvTâs en sociale veiligheid in het hoger kunst- en mode-onderwijs gepubliceerd (mei 2023). De inspectie is in het verleden niet in algemene zin kritisch geweest op de RvTâs bij universiteiten. Wel is, zoals eerder gesteld, de inspectie vorig jaar gestart met een onderzoek naar de rol- en taakopvattingen van de RvTâs in het hoger onderwijs.
Vraag 20
Wat is er gedaan met het voornemen van de Onderwijsinspectie om het functioneren van de Raden van Toezicht te onderzoeken? Heeft dat onderzoek plaatsgevonden? Zo ja, wat waren daar de resultaten van?
Antwoord 20
De inspectie is na de zomer van 2024 gestart met een onderzoek naar de RvTâs in het hoger onderwijs. Gestart is met een vooronderzoek waarna een plan van aanpak is opgesteld. De doelstelling van dit onderzoek is om in kaart te brengen welke rol- en taakopvattingen er ten grondslag liggen aan het handelen van RvTâs in het hoger onderwijs.
Kamerstuk 36Â 560 VIII, nr. 13, Motie van het lid Martens-America over actief aan de Kamer
rapporteren wanneer een onderwijsinstelling niet vrij, veilig of toegankelijk is voor studenten.â©ïž
Zie: https://www.universiteitenvannederland.nl/actueel/nieuws/universiteiten-en-hogescholen-publiceren-gezamenlijke-richtlijn-voor-protestenâ©ïž
Uitzondering hierop is de RvT van Wageningen University & Research (WUR). Deze bestaat op basis van een besluit van de Minister van Economische Zaken uit 2017 uit 6 ledenâ©ïž