Slavernijverleden
Opening
Verslag van een commissiedebat
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 11 juni 2025 overleg gevoerd met mevrouw Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over Slavernijverleden.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
De Vree
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
Honsbeek
Voorzitter: White
Griffier: Honsbeek
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Van Baarle, Bamenga, Bruyning, Van der Burg, Ceder, Eerdmans, Van Haasen, Van Nispen en White,
en mevrouw Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Aanvang 18.03 uur.
Slavernijverleden
Aan de orde is de behandeling van:
- de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 11 februari 2025 inzake voortgang slavernijverleden (36284, nr. 44);
- de brief van de staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering d.d. 14 juni 2024 inzake voortgangsbrief slavernijverleden (36284, nr. 42);
- de brief van de staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering d.d. 30 april 2024 inzake reactie op notitie D'HERO over herstelbetalingen slavernijverleden (36284, nr. 40);
- de brief van de staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering d.d. 22 april 2024 inzake vervolgtraject excuses slavernijverleden (36284, nr. 39);
- de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 6 juli 2023 inzake essaybundel Doorwerkingen van het slavernijverleden. Meervoudige perspectieven op de relatie tussen heden en verleden (36284, nr. 32);
- de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 23 juni 2023 inzake vervolgtraject excuses slavernijverleden (36284, nr. 34);
- de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 15 juni 2023 inzake uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Ceder c.s. over een onafhankelijke nationaal onderzoek naar het slavernijverleden (Kamerstuk 30950, nr. 272) (36284, nr. 31);
- de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 17 februari 2023 inzake vormgeving middelen slavernijverleden (36284, nr. 28).
De voorzitter:
Goedenavond, bon dia, buniti aan allen in de zaal, online, overzees, zowel op de eilanden als vanuit Suriname. Welkom bij het commissiedebat van Binnenlandse Zaken. We behandelen vandaag het dossier-slavernijverleden. Eerst een welkom aan de minister, mevrouw Uitermark, en aan haar begeleiding. Van de zijde van de Kamer zijn vandaag aanwezig: de heer Bamenga van D66, de heer Ceder van de ChristenUnie, mevrouw Bruyning van NSC, de heer Van Baarle van DENK, de heer Van Nispen van de SP, de heer Eerdmans van JA21, de heer Van Haasen van de PVV en de heer Van der Burg van de VVD. Ik zit hier namens GroenLinks-PvdA en ik ben de heer White.
Ik stel voor dat we per lid vijf minuten spreektijd hebben. We starten met drie interrupties per fractie. We kijken ook gewoon hoe de avond verloopt. Als er aanleiding toe is, zullen we dit mogelijk kunnen bijstellen. Dat gezegd hebbend, kunnen we starten met de inbreng van de heer Bamenga van D66. Gaat uw gang.
De heer Bamenga (D66):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over het koloniale en slavernijverleden. Dat zijn onderwerpen die mij persoonlijk raken, niet alleen vanwege verhalen van nazaten van tot slaaf gemaakten, van deskundigen, activisten en gemeenschappen, maar ook vanwege mijn eigen verhaal. Want laten we eerlijk zijn: onze aanwezigheid in het Westen is onlosmakelijk verbonden met een gedeeld verleden van kolonisatie, slavernij, uitbuiting en onderdrukking. Dat verleden heeft de westerse wereld rijkdom, welvaart, ontwikkeling en macht gebracht, terwijl de rest van de wereld geconfronteerd is met uitbuiting, vernedering, plundering en geweld. Inheemse volkeren werden verdreven of uitgemoord. Miljoenen Afrikaanse mensen werden als koopwaar verscheept en tot slaaf gemaakt. Aziatische gemeenschappen werden uitgebuit onder het cultuurstelsel en geronseld voor dwangarbeid. Het is niet alleen een hoofdstuk in de geschiedenisboeken, het is een schaduw die over onze samenleving hangt.
Voorzitter. Met excuses van de regering en daarna van de koning is een belangrijke stap gezet. Maar het is zoals minister-president Mark Rutte in navolging van de kunstenares Serana Angelista uit Curaçao zei: achter het slavernijverleden staat geen punt, maar een komma. Want kolonialisme leeft voort, niet als herinnering, maar als alledaags onrecht. Het koloniaal systeem leeft voort in onze taal, in onze instituties, in onze zorg, in ons onderwijs en in onze wetten. Erkenning van het verleden zonder verandering in het heden is leeg. Daarom is het tijd voor een fundamentele koerswijziging.
Voorzitter. Ik pleit voor een nationale dekolonisatiestrategie. Een strategie die niet alleen erkent, maar ook herstelt. Een strategie die recht doet aan het onrecht dat is aangedaan. Een strategie die racisme en discriminatie bij de wortels aanpakt, in beleid en in de praktijk. Een strategie die onderwijs hervormt zodat kinderen het echte verhaal leren, niet alleen over slavernij in de Atlantische wereld, maar ook over onderdrukking in Afrika en Azië, over verzet en over erfgoed. Een strategie die zorg cultuursensitief maakt, zodat iedereen ongeacht afkomst de hulp krijgt die nodig is. Een strategie die de overheid divers en representatief maakt, zodat beleid wordt gevormd door mensen die de samenleving kennen en discriminatie effectief weten aan te pakken. Een strategie die plekken van herinnering en heling creëert, zodat alle gemeenschappen, inheemse volken, van eilanden, de Guyana's, Afro-Caribisch, Afro-Surinaams, Hindoestaans, Moluks, West-Papoea's, zich gezien en gehoord voelen. Is de minister bereid om zich in te zetten voor een nationale dekolonisatiestrategie?
De voorzitter:
Voordat de minister daar antwoord op geeft, zie ik nog een interruptie van de heer Eerdmans. Gaat uw gang.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik hoor de heer Bamenga een aantal zaken noemen. We moeten discriminatievrij zijn en we moeten mensen zorg geven en daarin geen onderscheid maken. Hij noemt dat inclusiviteit. Maar waarom wordt dat nou onder de noemer dekolonisatieagenda gezet? Wat heeft dat ermee te maken en waarom wordt die term gebruikt?
De heer Bamenga (D66):
Op het moment dat we het over het koloniaal systeem en het slavernijverleden hebben, dan gaat het over een systeem dat tot op de dag van vandaag doorwerkt. Dat is een systeem dat ongelijkheid heeft gecreëerd tussen burgers: ongelijkheid in de zorg, in het onderwijs en op allerlei andere gebieden. Die ongelijkheid moet aangepakt worden. Dat is de discriminatie die daadwerkelijk aangepakt moet worden. Dus vandaar.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik vind het echt abject om te denken dat je ongelijkheid moet bestrijden door te dekolonialiseren. Ik vind dat een term die je daar helemaal niet voor mag gebruiken. Ik vind het ongepast. Ik vind het ook voeding geven aan bepaalde dingen. In de rondetafel heb ik bijvoorbeeld gehoord dat er wordt gezegd dat we gebouwen van de overheid moeten gaan overdragen enzovoort. Alsof we er hier in Nederland nog slavernij op nahouden. Dat vind ik echt grof taalgebruik. Ik zou echt op uw woorden letten, meneer Bamenga, op de manier waarop u spreekt. Ik denk dat we heel veel delen met elkaar op dit terrein, als verschillende partijen, zeg ik erbij. Maar ik heb er echt moeite mee als we de discussie op deze manier aanvangen door te zeggen dat dekolonisatie nodig is in Nederland. Misschien dat de heer Bamenga daar nog even op kan reageren.
De voorzitter:
Een reflectie van de heer Bamenga daarop?
De heer Bamenga (D66):
Als ik moet reageren op de woorden die meneer Eerdmans gebruikt, zal ik daar heel veel interrupties voor moeten inzetten. Dat doe ik niet. Ik gebruik het woord "dekolonisatie" en ik vind dat volledig passend bij het onderwerp. Dit onderwerp heeft te maken met kolonisatie en de doorwerking van kolonisatie. Ik vind dat er juist nu een koerswijziging nodig is. Die koerswijziging heet dekoloniseren.
De voorzitter:
Goed. Een vraag van de heer Van Haasen.
De heer Van Haasen (PVV):
De heer Bamenga gebruikt grote woorden, zoals de heer Eerdmans ook al zei. Het viel me op dat hij zei dat onze kinderen onderwezen moeten worden in het ware verhaal. Wil hij zich als politieke partij gaan bemoeien met de inhoud van de lessen die worden gegeven op scholen? Of wil hij dat overlaten aan de leraren zelf?
De heer Bamenga (D66):
Volgens mij hebben wij een systeem waarin de leraren best veel vrijheid hebben. Ik heb het hier niet over het aanpassen van het systeem dat we hebben, maar ik vind wel degelijk dat er veel meer aandacht moet zijn voor het koloniaal systeem. Dat kan prima binnen het systeem dat we hier in Nederland hebben.
De voorzitter:
Goed. Dan gaan we door.
De heer Bamenga (D66):
Graag wil ik bijzondere aandacht vragen voor vier gemeenschappen die over het hoofd worden gezien. Allereerst inheemse gemeenschappen, die eigen initiatieven aan het nemen zijn zoals het online Red Archive, waar een platform wordt geboden om inheemse verhalen te delen en gezamenlijk geschiedenis te schrijven. Ziet de minister mogelijkheden om dit soort initiatieven te steunen, zichtbaarheid te geven en te betrekken in de dekolonisatiestrategie?
Ten tweede. Een deel van de nazaten van de dwangcontractarbeiders die onder valse voorwendselen zijn gehaald uit India, Java en China wenst erkenning en excuses. Is de minister bereid om excuses aan te bieden namens de regering voor het systeem van dwangcontractarbeid? Is de minister bereid om nazaten van dwangcontractarbeid te betrekken bij de dekolonisatiestrategie?
Ten derde: de Molukse gemeenschappen. Ook hun is onrecht aangedaan. Ze hebben trouw gezworen aan de koningin en hebben voor Nederland gevochten. Er zijn aan hen beloftes gedaan die niet nagekomen zijn. Is de minister bereid om hierover een gesprek te starten met de Molukse gemeenschappen en om met de koning in gesprek te gaan over excuses aan de Molukse gemeenschap?
Als laatste de bevolking van West-Papoea, voormalige Nederlands-Nieuw-Guinea. Die bevolking heeft al meer dan 60 jaar te maken met mensenrechtenschendingen. Nederland heeft hun zelfbeschikking en onafhankelijkheid beloofd. In 2021 heeft de Tweede Kamer gevraagd naar deze situatie middels de motie van Kamerlid Ceder. Is de minister bereid om zich in te zetten voor een VN fact-finding mission in West-Papoea? Is de minister bereid om zich in te spannen voor de toegang van de VN-mensrechtencommissaris, journalisten en mensrechtenorganisaties in West-Papoea?
Voorzitter, tot slot nog een aantal vragen. Is de minister bereid om 1 juli, Ketikoti, wettelijk aan te wijzen als nationale feestdag ter herdenking van het slavernijverleden en als viering van vrijheid?
Hoe borgt de minister dat het slavernijverleden in het onderwijs, cultuur en wetenschap blijvend de aandacht krijgt die het verdient?
Zou de minister zich ondanks de miljardenbezuiniging van dit kabinet in willen zetten voor een menswaardige verblijfsregeling en een duurzaam perspectief voor Surinaamse oud-Nederlanders die ongedocumenteerd in Nederland wonen? Het is onrechtvaardig hoe wij met hen omgaan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Een vraag van de heer Van der Burg.
De heer Van der Burg (VVD):
Even als vraag zodat ik mij daarop kan voorbereiden. D66 pleit ervoor een nationale feestdag te maken van Ketikoti. Moet ik dat zien als een nationale vrije dag, zoals we die ook hebben op Koningsdag? Of stelt u zich daar iets anders bij voor? Ik vraag dit in het kader van de voorbereiding voor mijn eigen cluppie.
De heer Bamenga (D66):
Het zou heel mooi zijn als wij als Nederland kunnen stilstaan bij Ketikoti. Dat mensen inderdaad bij wijze van spreken niet vrij hoeven te nemen maar dat we met z'n allen daarbij stil kunnen staan.
De voorzitter:
Goed. Dan gaan we door met de inbreng van de heer Ceder. Gaat uw gang.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Richting Ketikoti sta ik ook altijd stil bij mijn eigen verleden. Elk jaar weet ik iets meer van mijn geschiedenis. Een document dat het verst teruggaat in de tijd, is een handgeschreven stamboom. Helemaal bovenaan die stamboom staat "Johannes Quassie van Engel", geboren in Afrika en overleden te Paramaribo op 31 maart 1851. Het geboortejaar van Quassie en andere familieleden staat er niet bij. Meer weet ik ook niet. Wat ik wel weet, is dat mijn voorvader de afschaffing van de slavernij niet meer zou meemaken.
Voorzitter. Waarom begin ik hiermee? Ik sta hier als parlementariër, maar ook als nazaat van onder anderen Quassie van Engel. Zo zijn er vele nazaten voor wie Ketikoti een dag van herinneringen is, maar ook een dag van vooruitkijken. Zo hebben we allemaal ons eigen verleden, maar we geven wel samen vorm aan deze gezamenlijke toekomst, ook binnen het Koninkrijk. Want ook in de andere landen binnen het Koninkrijk wordt, soms op verschillende dagen, stilgestaan bij de koloniale geschiedenis van het Nederlands Koninkrijk. Voor die gezamenlijke toekomst is het wel belangrijk dat we het verleden begrijpen, maar ook blijven erkennen wat er is gebeurd.
Voorzitter. Hoe nu verder? Excuses zijn gedaan en vergiffenis is gevraagd. In meerdere rapporten is geconstateerd dat de doorwerking blijft. Het herdenkingsjaar is voorbij. Mijn vraag is dan ook hoe de minister terugkijkt op dat herdenkingsjaar. Is de impact zoals de minister verwacht had? Is ze daar positief over? Hoe kijkt de minister vooruit? Hoe gaan we vormgeven aan onze gezamenlijke toekomst, wat ook recht doet aan de verschillende gemeenschappen?
Voorzitter. De publicatie van het boek Staat en slavernij was een uitvoering van de motie die ik in 2021 indiende, om inzichtelijk te maken wat er ten tijde van de slavernij heeft plaatsgevonden, namens wie en hoe. Ik ben blij met dit boek, dat volgens mij heel duidelijk middels onderzoek aangeeft hoe diep de Staat betrokken was en dat aangeeft hoe groot de doorwerking van de slavernij ook in de andere gebieden van het Koninkrijk is. Maar de vraag is nu wel wat we doen met de uitkomsten. Wat doen we met de wetenschap dat er ook een doorwerking is? Kan er een vervolg komen op Staat en slavernij, waarbij er naar een aanpak wordt gekeken, juist op grond van die doorwerking? Welke stappen worden nu gezet, niet alleen sociaal-economisch maar bijvoorbeeld ook op het gebied van educatie? Ik wil ook benadrukken dat het heel vaak gaat om wat gemeenschappen in Nederland nodig hebben, maar vanuit mijn rol als woordvoerder Koninkrijksrelaties ben ik me er zeer bewust van dat die stemmen dáár, in Suriname, in Sint-Maarten, Aruba, Curaçao en de BES-eilanden, er ook bij betrokken moeten zijn, omdat het juist om hun geschiedenis daar gaat, naast die van de gemeenschappen van de nazaten hier.
Over het hier en nu. "De huidige aanpak van het kabinet is te reactief en schiet tekort in het tegengaan van discriminatie." Dat stelt de staatscommissie tegen discriminatie en racisme. De invoering van een wettelijke gelijkheidsplicht voor de publieke sector, GPS, naar voorbeeld van bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en Ierland, zal bestaande proactieve verplichtingen voor de overheid concreet kunnen maken om discriminatie tegen te gaan en gelijke behandeling en kansen te bevorderen. Hoe weegt de minister dit en is het ook iets om verder uit te werken, zodat we ook in Nederland discriminatie kunnen tegengaan?
Voorzitter. Mijn collega gaf het al aan: er zijn ook andere gemeenschappen waarvan ik denk dat het tijd is om die meer aandacht te geven. De inheemse gemeenschap is hier deels vertegenwoordigd, maar hoe gaan we specifiek hun eigen geschiedenis, hun eigenstandige geschiedenis, en ook de doorwerking vandaag de dag specifiek aandacht geven? Ik heb een mooie documentaire gezien op Omroep Zwart over het ontstaan van de Hindoestaanse gemeenschap in Suriname. Ook die kent een eigen specifieke geschiedenis, maar ook een eigen doorwerking. Hoe kijkt de minister ertegen aan om dat ruimte te geven?
Dan West-Papoea. Het klopt: wij hebben daar nog een erfenis, er is verschrikkelijk veel leed en de overheid doet te weinig om het onrecht daar tegen te gaan. Er is ooit een rapport opgeleverd van de heer Drooglever, uit mijn hoofd in 2005 of 2015, en zover ik weet is er nooit een formele reactie gekomen op de conclusie dat er een schijnreferendum is gehouden en daarmee de belofte van onafhankelijkheid ontnomen is, zonder dat daar nu een oplossing voor is en waardoor Nederland dus nog wel degelijk een rol heeft. Hoe kijkt de Nederlandse regering daarnaar en is zij nog bereid om een formele reactie op dat rapport te geven?
Voorzitter. Dan de subsidieregelingen; daarna rond ik af. Worden gemeenschappen tijdig geïnformeerd over die subsidieregelingen? Worden de subsidieregelingen volledig uitgenut? Stel dat er nog een bedrag overblijft, hoe zorgen we er dan voor dat de juiste mensen bereikt worden? Het is belangrijk dat deze middelen ook bij de juiste mensen terechtkomen en ook op de juiste manier ingezet worden. Kan de minister een stand van zaken geven ten aanzien van het slavernijmuseum, iets waar al een aantal jaren over gesproken wordt?
Tot slot. We spreken in de verleden tijd, alsof slavernij en mensenhandel alleen in het verleden voorkwamen, maar dat is niet zo. Vandaag de dag leven nog steeds 50 miljoen mensen in slavernij en uitbuiting. Of we het nou weten of niet, we hebben daar allemaal voordeel van. Denk bijvoorbeeld aan onze mobieltjes en de grondstoffen die daarin zitten. Hoe probeert de minister de koppeling met het heden in educatie maar ook in de kabinetsaanpak vorm te geven?
Dank u wel, voorzitter. Tot zover.
De voorzitter:
Dat was de inbreng van de heer Ceder. Dan gaan we door met de inbreng van mevrouw Bruyning. Gaat uw gang.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank u wel, voorzitter. We spreken vandaag over het slavernijverleden. Een onderwerp dat bij velen rauw op het hart ligt, en terecht. Want dit is geen afgesloten hoofdstuk uit de geschiedenis. Het is een verhaal met echo's in het heden. Het slavernijverleden is niet alleen een gedeeld verleden, maar ook een gespleten heden met een gedeelde toekomst als opdracht. Die opdracht begint bij erkenning. Niet als abstracte notie, maar als werkelijke erkenning van het feit dat het systeem van slavernij geen geïsoleerd historisch incident was maar een fundamentele pijler van economische groei, instituties en zelfs onze wetgeving. Het was een systeem waarin menselijkheid werd ontkend. Dat moet benoemd worden, beleden worden én begrepen worden. Maar erkenning alleen is niet genoeg. De pijn zit niet alleen in het verleden, maar ook in de manier waarop dat verleden vandaag wordt verzwegen, verdraaid of verzacht. Wat gaan we doen met de doorwerking van dit systeem? Want in de samenleving van nu zien we nog steeds ongelijkheid in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, in politiecontacten en in institutionele representatie.
Voorzitter. Dat vraagt om emotioneel herstel. Dat is niet alleen een financiële rekensom, maar is ook een nationaal proces van genezing. Slachtoffers van het toeslagenschandaal, waaronder ikzelf, leerden ons dat herstel niet alleen over geld, maar over waardigheid gaat. Waarom zouden we dat principe niet toepassen op nazaten van de tot slaaf gemaakten? Daarom vraag ik de minister: bent u bereid om het gesprek over emotioneel herstel open te voeren met nazaten en maatschappelijke organisaties? Kan de minister aangeven welke stappen zijn gezet sinds het kabinet excuses aanbood, niet alleen symbolisch, maar ook inhoudelijk?
Voorzitter. We hebben ook collectieve bewustwording nodig. Want zolang kinderen op school leren over de Gouden Eeuw, maar nauwelijks over plantagesystemen, zullen we langs elkaar heen blijven spreken. Daarom vraag ik de minister het volgende. Inmiddels wordt het geschiedenisonderwijs as we speak aangepast, maar kan de minister de garantie afgeven dat het slavernijverleden en de gevolgen daarvan echt een vast en volwaardig onderdeel worden van het curriculum? Is de minister bereid te werken aan een nationaal instituut voor koloniaal bewustzijn, waarin educatie, onderzoek en dialoog structureel samenkomen? En hoe zit het met de uitvoering van de ministeriële regeling houdende een subsidie voor maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden? En is de minister het met mij eens dat de regeling bij het ministerie van Binnenlandse Zaken thuishoort, vanwege de taakstelling op Koninkrijksrelaties?
Voorzitter. Veel van onze instellingen zijn gevormd in een tijd waarin bepaalde denkbeelden als vanzelfsprekend golden. Het is van belang dat we ons bewust worden van die erfenis en bereid zijn om onze blik te verruimen. Wat objectief lijkt, is niet per se vrij van historische invloeden of aannames. Daarom mijn vraag aan de minister: hoe wordt er binnen overheidsorganisaties gereflecteerd op de vastgeroeste denkbeelden, historische invloeden en aannames die ook tot op de dag van vandaag beleid, toezicht en interpretatie kunnen beïnvloeden?
En dan dit. Het wetenschappelijk bewijs over de impact van slavernij — genetisch, sociaal, structureel — is overtuigend. Er zijn studies naar epigenetica, naar institutionele bias en naar overerving van trauma. Waarom worden die inzichten nog zo weinig betrokken bij beleid? Is de minister bereid de nieuwste wetenschappelijke inzichten, waaronder genetisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek, expliciet te betrekken bij de uitwerking van herstelbeleid?
Tot slot, voorzitter. We spreken over wederkerigheid. Slavernij was een eenzijdige onderdrukking. Herstel moet tweezijdig zijn, niet alleen top-down, maar van mens tot mens. Alleen dan komen van een gedeeld verleden en gespleten heden tot een werkelijk gedeelde toekomst.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dat vraagt om een interruptie van de heer Van Nispen. Gaat uw gang.
De heer Van Nispen (SP):
Het is eigenlijk een uitnodigende vraag. Ik vond het betoog van mevrouw Bruyning heel mooi. Zij zei op enig moment dat herstel niet per se over geld gaat, maar over herstel van waardigheid. Ik vind dat mevrouw Bruyning dat als geen ander, zou ik bijna willen zeggen, mag zeggen, omdat ze dat zelf hier noemde als slachtoffer van het toeslagenschandaal. Hoe zou herstel van waardigheid eruit kunnen zien? Wat zou helpen? Hoe ziet dat eruit?
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank u wel, collega van Nispen, voor deze mooie vraag. Ik denk niet dat het aan mij is om deze vraag te beantwoorden. In mijn betoog roep ik de minister op om het gesprek aan te gaan met alle mensen die hieronder geleden hebben, dus de nazaten van de tot slaaf gemaakten en alle gemeenschappen. Die moeten erbij betrokken worden en dan komt daar een gezamenlijk antwoord uit. Ik zou daar geen antwoord op kunnen geven, want dan doe ik de andere mensen tekort.
De voorzitter:
Goed. Dan gaan we door met de inbreng van de heer Van Baarle. Gaat uw gang.
De heer Van Baarle (DENK):
Dank, voorzitter. Eeuwenlang plunderende Europa de rijkdommen van anderen volkeren. Miljoenen mensen werden op ongekend sadistische wijze tot slaaf gemaakt. Europa verrijkte zich door te parasiteren op andere mensen en hen op genadeloze wijze hun menselijkheid af te nemen. Ook Nederland. Honderdduizenden mensen, mannen, vrouwen, kinderen werden in ketens geslagen en op een verschrikkelijke manier verhandeld en behandeld door ons land. Hun menselijke waardigheid werd onder het gezag van de Nederlandse Staat op een verschrikkelijke manier met voeten getreden. Het was erbarmelijk laat, maar de Staat heeft excuses gemaakt en erkend dat dit een misdrijf tegen de menselijkheid was. Wij hebben ontzettend veel waardering voor al die moedige mensen in de samenleving die zo ontzettend lang voor die excuses hebben gestreden. Is de regering bereid om die erkenning van het feit dat de slavernij een misdaad tegen de menselijkheid was, ook wettelijk te erkennen, zoals Frankrijk heeft gedaan in de wet van Taubira? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Het gevaar is dat we met elkaar blijven hangen in het uitspreken van die excuses, maar onvoldoende doen om recht te doen aan de verschrikkingen van het slavernijverleden. Dat betekent dat we moeten erkennen dat het slavernijverleden vandaag de dag een doorwerking heeft. We moeten inzetten op bestrijding van institutioneel racisme, het bestrijden van de achterstelling die het koloniaal verleden en het slavernijverleden heeft veroorzaakt en alle koloniale stereotypen uit het onderwijs en uit de samenleving wegbannen. Ik zie in de brief van de minister veel te weinig dat ook die doorwerking wordt erkend. Kan de minister inderdaad ingaan op de noodzaak tot het dekolonisatiebeleid in alle sferen van de samenleving?
Kan de minister ook ingaan op de noodzaak van herstelbetalingen? Daar horen we eigenlijk helemaal niks over. Erkenning van schuld en excuses maken, dat is één ding, maar wat DENK betreft moet er dan ook sprake zijn van reparatie, van herstel. Want in het verleden was het zo dat slavenhouders — mensen die verantwoordelijk waren voor de misdaden en die tot slaaf gemaakten op de plantages lieten werken — door de Nederlandse Staat werden gecompenseerd. De Staat dwong tot slaaf gemaakten zelfs om nog tien jaar lang door te werken op de plantages. Maar als het nu daadwerkelijk gaat over herstelbetalingen, over iedereen die geraakt is door het systeem van kolonialisme en slavernij, dan zou dat een taboewoord moeten zijn? Waarom, vraag ik aan de minister. Waarom zegt de regering dat alleen het maken van een ethisch gebaar zonder financiële compensatie nu voldoende is? Erkent de minister dat misdaden tegen de menselijkheid niet kunnen verjaren en dat we, als er sprake is van een misdaad tegen de menselijkheid, dus met elkaar gewoon over moeten gaan tot herstel, met herstelbetalingen?
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Eerdmans. Gaat uw gang.
De heer Eerdmans (JA21):
Waar denkt de heer Van Baarle aan als het gaat om herstelbetalingen? Ik heb de meest wilde bedragen gehoord in het rondetafelgesprek. Dat varieerde van enkele miljoenen tot triljoenen. Dus waar denkt de fractie van DENK aan wat de herstelbetalingen betreft?
De heer Van Baarle (DENK):
In plaats van aan het wegmoffelen van het verleden en het weglopen voor de verantwoordelijkheid die we als Staat der Nederlanden dragen voor deze misdaad tegen de menselijkheid zoals ik die zie bij partijen als die van de heer Eerdmans, denkt de fractie van DENK in ieder geval in eerste instantie aan erkennen dat de Staat der Nederlanden een misdaad tegen de menselijkheid heeft gepleegd op structurele wijze en dat die daardoor schade heeft aangericht, niet alleen in het verleden, maar ook in het nu. Dat betreft de achterstelling van heel veel mensen in de samenleving en vindt tot op de dag van vandaag plaats. Maar de fractie van DENK denkt ook aan de gevolgen die het heeft in al die landen die door het koloniale systeem en het slavernijsysteem zijn geraakt. Ik ga niet hier, in dit debat, een bedrag noemen. Het lijkt mij zeer verstandig dat de Nederlandse regering een proces opstart waarin op basis van onderzoek en gesprekken met de gemeenschappen die het slavernijverleden als nazaat met zich meedragen, gekomen wordt tot een bedrag en een regeling. Ik vind het niet aan mij om daar op dit moment een bedrag op te plakken. Ik vind dat dat een zorgvuldig proces moet zijn, waarin iedereen gehoord kan worden en dat de Staat der Nederlanden dan met een bedrag moet komen om tot herstelbetalingen over te gaan.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Van Haasen ook nog een reden ziet tot interruptie. Gaat uw gang.
De heer Van Haasen (PVV):
Ik heb een vraag aan de heer Van Baarle. Van de toenmalige slaven is niemand in leven. Voor hoeveel generaties zouden die herstelbetalingen dan plaats moeten vinden, volgens hem?
De heer Van Baarle (DENK):
De geachte collega kan doen alsof het systeem van slavernij iets zou zijn dat alleen in het verleden zou spelen, maar de nazaten van de mensen die tot slaaf gemaakt zijn, dragen de effecten tot op de dag van vandaag met zich mee. Dat gaat om verschrikkelijke, racistische stereotyperingen in de samenleving die hun oorsprong vinden in de slavernij — die uit een partij als de PVV nogal regelmatig in het publieke debat bijvoorbeeld — en om de achterstelling als gevolg van het systeem van slavernij en koloniale onderdrukking die we in onze samenleving zien, maar het gaat ook om het gevoel dat men de waardigheid is afgenomen en om de vraagtekens doordat een deel van de familiegeschiedenis gewoon letterlijk is uitgewist, omdat mensen uit hun gemeenschappen door de koloniale onderdrukker zijn weggerukt om ergens anders slavenarbeid te moeten verrichten. Dat is niet iets in het verleden. Dat is iets wat doorwerkt. Wat ons betreft gaan we daar recht aan doen, niet alleen door excuses aan te bieden, maar ook door daadwerkelijk te zorgen voor herstel, met herstelbetalingen en door projecten te ontwikkelen om die achterstanden weg te nemen.
De voorzitter:
De heer Van Haasen met een vervolgvraag als laatste interruptie.
De heer Van Haasen (PVV):
Nou, ik wil de voorzitter vragen om de heer Van Baarle erop te wijzen dat ik nog geen antwoord heb gekregen op mijn vraag.
De voorzitter:
De heer Van Baarle gaat over zijn eigen antwoord, maar ik geef hem de gelegenheid.
De heer Van Baarle (DENK):
Dit was het antwoord op mijn vraag. Ik constateer dat hier gedaan wordt alsof het … Hier wordt een vraag gesteld. Die vraag komt er eigenlijk op neer dat men doet alsof het verleden het verleden is en geen doorwerking meer heeft. Ik bestrijd dat. Dat heb ik zojuist gedaan.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Baarle. U was klaar met uw betoog? Nee. Gaat dan uw gang.
De heer Van Baarle (DENK):
Dank, voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Ik zou de minister willen vragen hoe die 200 miljoen euro uit het fonds dat is ingericht na de excuses tot vandaag besteed zijn. Hoe is dat geld uitgegeven? Wat ik nadrukkelijk hoor van de gemeenschappen in ons land, is dat mensen het gevoel hebben dat de besteding van het fonds dat is ingericht, onvoldoende in samenspraak gebeurt met de organisaties en gemeenschappen in ons land. Kan de minister daarop nadrukkelijk ingaan? Kan de minister ook ingaan op de noodzaak van het volgende, namelijk dat als je iets wilt doen aan het wegwerken van achterstellingen, het niet een dusdanig eenmalig bedrag kan zijn, maar dat je zoiets structureel zou moeten inbedden?
Dat geldt ook voor andere regelingen, zoals bijvoorbeeld de kosteloze naamswijziging, waarvoor mijn fractie zich in het verleden hard heeft gemaakt. We zien dat 30% van de verzoeken daartoe negatief is beoordeeld. Dat percentage vind ik best hoog. Waar ligt dat aan? Kan de minister al aangeven of deze regeling voor kosteloze naamswijziging structureel gecontinueerd zal worden en ook zal worden ingebed? Ik weet dat door verschillende organisaties de vraag is geuit of de overheid kan helpen bij het doen van onderzoek naar de familiaire herkomst en DNA-onderzoek. Kan de minister daarop ingaan? Kan de minister ook een update geven van hoe het staat met de totstandkoming van het museum over het slavernijverleden? Is de minister bereid om ervoor te zorgen dat dit laagdrempelig toegankelijk wordt, bijvoorbeeld door de toegang daarvoor op z'n minst gratis te maken voor onze jongeren. Met name die moeten leren over het slavernijverleden en het koloniale systeem. Hoe gaat de minister borgen dat er op een meer structurele manier onderwijs wordt gegeven over ons koloniale verleden en het slavernijverleden?
Deelt de minister dat het …
De voorzitter:
Wilt u afronden?
De heer Van Baarle (DENK):
… van belang is dat er een opvolging komt van de constatering dat het koningshuis ook honderden miljoenen heeft verdiend aan het systeem van slavernij?
Kan de de minister erkennen en aangeven dat Ketikoti een nationale feestdag wordt waarop iedereen vrij is? Kan de minister daarop reageren?
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Goed. Dan gaan we door met de heer Van Nispen. Ik zie wat heen en weer gepraat over organisatorische zaken, maar we gaan door met de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. We hebben een heel indrukwekkend rondetafelgesprek gehad. Ik wil allereerst mijn waardering uitspreken voor iedereen die daar heeft gesproken en zijn of haar verhaal heeft gedaan. Het is namelijk heel belangrijk dat we hierover praten, ook als het lastig is en ook als het schuurt. Het is heel indrukwekkend geweest en het is goed om daarvan te leren.
Voorzitter. Slavernij was en is namelijk een misdaad tegen de menselijkheid. Eeuwenlang heeft de klasse van vermogenden zich verrijkt door mensen uit te buiten, op te sluiten, te mishandelen. Het waren plantage-eigenaren, bankiers en handelaren. De Nederlandse overheid stond het niet alleen toe; zij maakte het mogelijk, zodat ook zij van de slavenhandel kon profiteren. We hadden koloniën. Mensen zijn tot slaaf gemaakt en zijn van hun vrijheid en waardigheid beroofd. Het is een droevige geschiedenis waarvan we ons rekenschap moeten geven, maar het is ook een geschiedenis die vandaag de dag nog steeds gevoeld wordt. Dat is al door meerdere sprekers gezegd. De gevolgen van die periode zijn niet verdwenen met de afschaffing van de slavernij, zoals het leed van nazaten, en het racisme dat mensen ervaren, dat hen overkomt en dat hun aangedaan wordt. Want helaas: mensen worden nog steeds gediscrimineerd op basis van hun huidskleur. Nog steeds lopen ze achterstanden op die niet te rechtvaardigen zijn.
Alleen door bewustzijn en erkenning kunnen wij stappen zetten in de richting van een gelijkwaardige en rechtvaardige toekomst. De excuses van de regering en de koning voor het Nederlandse slavernijverleden waren hierin de eerste stappen. De SP vond die excuses laat, erg laat, maar ze waren wel belangrijk. Excuses voor het verleden zijn natuurlijk op zichzelf niet genoeg, want geschiedenis is weinig als je er weinig mee doet. We moeten bouwen aan die gemeenschappelijke geschiedenis. Daar moeten we aan blijven bouwen. Het is dan ook goed om te zien dat de regering voorstellen heeft gedaan en hiervan werk heeft gemaakt, bijvoorbeeld bij de oprichting van het Herdenkingscomité Slavernijverleden en de totstandkoming van een slavernijmuseum. Ook de invoering van de gelijkebehandelingswetgeving op de BES-eilanden, waardoor mensen daar beter beschermd zijn tegen discriminatie, is er eindelijk.
Voordat mensen zich afvragen waarom iedereen om mij heen wegloopt, zeg ik dat dat is omdat zij natuurlijk een debat in een andere zaal hebben op dit moment. Ik hoop dat het niks met mijn inbreng te maken heeft.
Aan de minister zou ik wel willen zeggen: het kan en moet natuurlijk wel nog beter. Zo vind ook ik — ik ben niet de eerste die dat hier zegt — de rol van het onderwijs nog wel echt te beperkt. Dat is een gemiste kans. Mevrouw Bruyning zei het eigenlijk heel mooi: waarom leren we wel over de Gouden Eeuw, maar niet over de plantages? Dat trof mij. Ik ging nadenken. Het is voor mij alweer erg lang geleden, maar ik kan me inderdaad ook niet herinneren dat ik op school al teveel heb geleerd over het slavernijverleden, terwijl dat nou juist erg belangrijk zou zijn. Jongeren zijn de brug tussen het verleden en de toekomst. Dat is ook opgemerkt door een van de sprekers in het rondetafelgesprek. Als we willen bouwen aan een samenleving zonder racisme, dan moeten we juist hen meenemen. We moeten jongeren inspireren om meer over het slavernijverleden te weten te komen. Het slavernijverleden moet dus een integraal onderdeel worden van ons onderwijs over wat er gebeurd is en de doorwerking hiervan in het heden. Ik ben benieuwd of de minister vindt dat het slavernijverleden in het onderwijs voldoende aandacht krijgt en of dit wel iedere leerling bereikt. Graag een reactie van de minister hierop.
Voorzitter. Er is dus nog werk aan de winkel, nog heel veel werk. Ik vraag de minister daarom hoe zij het proces van bewustwording en herstel ziet. Hoe wil de minister het voor elkaar krijgen dat dit proces reikt tot in de haarvaten van de samenleving? Hoe zorgt zij ervoor dat dit overal in Nederland z'n weg vindt en dat dit niet iets is van een bepaalde regio wat meer dan de ander? Hoe zorgt zij ervoor dat iedereen zich bewust wordt van dit donkere verleden, dit schandelijke verleden, en de doorwerking hiervan? Ook vraag ik mij af of de minister vindt dat ze genoeg spreekt met de gemeenschappen waar het om gaat. Dat is nogal een uitdaging; die gemeenschappen zijn natuurlijk divers. Maar ik heb bijvoorbeeld gelezen over het initiatief van de gespreksstarter "Wie zijn wij?". Dat is iets goeds, maar spreekt de minister zelf ook met mensen, zowel met vertegenwoordigers als met de mensen zelf? Spreekt zij bijvoorbeeld met de mensen die dagelijks te maken hebben met de gevolgen van dit verleden?
Tot slot. We kunnen het verleden niet veranderen. We kunnen de zaken niet terugdraaien, maar we kunnen wel kiezen hoe we ermee omgaan. Dan gaat het niet alleen over geld. Het gaat in de eerste plaats over erkenning en bewustwording. Dit is pure noodzaak. Door erkenning en bewustwording over dit verschrikkelijke verleden en door te luisteren naar de mensen die de gevolgen nog elke dag voelen, maken we hopelijk een begin met het herstel.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Nispen. Dan gaan we door met de heer Van Haasen. Gaat uw gang.
De heer Van Haasen (PVV):
Bedankt, voorzitter. Ik begin met een passage uit het verkiezingsprogramma van de PVV van 2023. Ik citeer: "De PVV houdt van Nederland. Wij zijn trots op onze cultuur, identiteit en tradities. Die moeten we dan ook behouden en niet uitwissen. Linkse haat waarbij helden uit onze geschiedenis worden beschimpt, wordt beëindigd. De excuses voor het slavernijverleden en de politionele acties, zoals die zijn gedaan door de Koning, worden ingetrokken. Zwarte piet blijft." Deze woorden hebben weerklank gevonden bij miljoenen Nederlanders. Zij weerspiegelen het gezonde gevoel dat leeft in dit land: trots zijn op wie we zijn en ophouden met eindeloos sorry zeggen voor een verleden waar niemand vandaag de dag verantwoordelijkheid voor draagt. Deze boodschap heeft bijgedragen aan het feit dat wij nu de grootste partij van Nederland zijn.
Dus zeg ik: als er één partij is die oprecht mag spreken over historisch bewustzijn en over het hier en nu, dan is het de PVV. Want we laten ons niet gijzelen door schuldgevoel en subsidiehonger. Wij kiezen voor waarheid, voor nuchterheid, voor Nederland.
Voorzitter. Sinds de excuses van voormalig premier Rutte, "wij zetten een komma en geen punt", is er een verdienmodel opgetuigd waar de honden geen brood van lusten. Organisaties die zich richten op het slavernijverleden, ontvangen enorme bedragen. Vaak gaat het om tientallen miljoenen euro's. Het slavernijfonds is geen begin van herstel, maar het doorzetten van een subsidie-industrie die vooral zichzelf in stand houdt. Het is een verdienmodel voor tussenpersonen en zelfbenoemde vertegenwoordigers die vooral hun eigen rekening spekken.
Neem alleen al het slavernijmuseum. Er is al een directeur benoemd voor een termijn van vier jaar, met een mogelijke verlenging van nog eens vier jaar, terwijl de eerste paal nog geslagen moet worden en de deuren pas in 2030 opengaan. Tegen die tijd is zijn termijn verlopen. Na de verlenging is hij allang de pensioengerechtigde leeftijd gepasseerd. Maar ondertussen wordt er al bakken publiek geld uitgegeven aan salarissen, voorbereidingen en managementlagen. Dit museum is geen herinnering aan het verleden, maar zakkenvullerij voor de toekomst. En dat is geen uitzondering.
Suriname. Ooit was het onze kolonie. Het heeft sinds de onafhankelijkheid miljarden van Nederland ontvangen en bovendien werden er schulden kwijtgescholden. Elk jaar gaan er nog steeds honderden miljoenen richting het Caribisch deel van het Koninkrijk, maar in plaats van echte emancipatie en zelfredzaamheid blijft men hier liever afhankelijk en blijft men de hand ophouden. Dit is geen eerherstel, maar het in stand houden van slaafs gedrag. Wat opvalt in de huidige discussie, is het selectieve verhaal dat wordt verteld. Er is veel aandacht voor de Nederlandse rol in de trans-Atlantische slavenhandel, maar vrijwel niemand spreekt over het feit dat Nederlanders slaven kochten van zwarte Afrikaanse koningen en krijgsheren en van stammen die hun eigen mensen gevangenhielden en verkochten. Die kant van het verhaal wordt structureel genegeerd.
Voorzitter. Dan nog iets. De islamitische wereld kende eeuwenlang een grootschalige slavenhandel van miljoenen Afrikanen, via handelsroutes over de Sahara, de Rode Zee en de Indische Oceaan. Geschat wordt dat tussen de 10 en 17 miljoen Afrikanen werden verhandeld. Mannen werden vaak gecastreerd, waardoor ze geen nazaten konden voortbrengen. Vrouwen werden ingezet als seksslavin of werden slachtoffer van structureel misbruik. Tegelijkertijd maakten Barbarijse zeerovers meer dan een miljoen Europeanen tot slaaf. Daarover horen we vrijwel niets: geen excuses, geen herdenking, geen museum. Deze ongemakkelijke waarheid wordt namelijk liever verzwegen.
Voorzitter. Wat we vandaag bespreken, is niet het herdenken, niet de historische reflectie, maar het in stand houden van een subsidiegedreven slachtofferindustrie: een kring van instellingen, belangenorganisaties en activisten die draaien op overheidsgeld en zichzelf aan de praat houden met herdenkingen, adviescommissies, workshops en bewustwordingssubsidies. De PVV zegt dan ook: "Laat de geschiedenis geen verdienmodel zijn, geen zakkenvullerij onder het mom van bewustwording, geen subsidies voor lege monumenten of bureaucratische zelfverheerlijking. Maar wel: nuchter beleid, historische waarheid en respect voor onze nationale trots."
Dank u, voorzitter.
De heer Van der Burg (VVD):
Dan ga ik toch een interruptie hieraan opofferen, want dit wordt wel vastgelegd voor het nageslacht en dan moet toch ook wel blijken dat je het er niet altijd mee eens bent. Na het horen van deze woorden ben ik in ieder geval blij dat mijn fractievoorzitter duidelijk heeft gemaakt dat we niet meer met de PVV in zee gaan. Maar dat is niet mijn interruptie. Nu de vraag aan de PVV. De brief van de minister is gedateerd op 11 februari 2025. Is het de PVV bekend dat de PVV-toppers Agema, Faber, Madlener, Klever en Beljaarts het dus eens zijn met de brief van deze minister en dat de PVV-toppers Agema, Faber, Madlener, Klever en Beljaarts dus achter de boodschap staan die hier zo hard door de PVV wordt aangevallen?
De heer Van Haasen (PVV):
Dan is er waarschijnlijk wat misgegaan. Want als zij gewoon ons verkiezingsprogramma hadden gelezen, hadden zij daar waarschijnlijk niet achter gestaan. Er is nu een andere waarheid en een nieuwe waarheid. Dat is dat we niet meer in het kabinet zijn, omdat er door de ministers die er nu nog wel zitten, een zooitje van is gemaakt. Dank u.
De heer Van der Burg (VVD):
Mijn laatste interruptie, want ik wil dit even gemarkeerd hebben: de PVV heeft gezegd dat de PVV-toppers die zij naar het kabinet heeft gestuurd haar verkiezingsprogramma blijkbaar niet hebben gelezen. Dat zegt dus iets over hoe de PVV kijkt naar haar eigen ministers. Het is hier gezegd door de PVV dat haar eigen ministers het verkiezingsprogramma van de PVV niet hebben gelezen. Het verbaast me niet. Het is ook heel druk op de dinsdagmiddagen waarop men werkt.
De voorzitter:
Vraagt u nog om een reflectie van de heer Van Haasen, meneer Van der Burg?
De heer Van Haasen (PVV):
Nou, hij vraagt mij wat, dus ik neem aan dat ik antwoord mag geven.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van Haasen.
De heer Van Haasen (PVV):
Ik heb toch het recht om hierop te reageren, voorzitter, of niet?
De voorzitter:
Ik hoorde geen vraag.
De heer Van Haasen (PVV):
Ik word toch aangesproken. Dan mag ik toch …
De voorzitter:
Gaat uw gang.
De heer Van Haasen (PVV):
Er is nu gewoon een andere waarheid. Zo simpel is het gewoon. Ja, een andere waarheid. Wij zijn nu toch een oppositiepartij? U weet toch zelf wat er gebeurt als je een regering vormt? Dan moet je gewoon compromissen sluiten …
De voorzitter:
Graag via de voorzitter.
De heer Van Haasen (PVV):
… en dan moet je zaken in de ijskast zetten, zoals onze partijleider dat heeft verwoord. Ja, die ijskast is nu weer vol open.
De voorzitter:
Goed. Ik zie nog twee vragen, drie zelfs. Ik begin met de heer Ceder, daarna de heer Bamenga en dan mevrouw Bruyning.
De heer Ceder (ChristenUnie):
De PVV maakt toch een grap van onze democratie. Deze brief is door de ministerraad gegaan. De PVV was er onderdeel van. U heeft ook een akkoord ondertekend. U zegt dat een aantal voorstellen in de ijskast stonden en dat u, nu u in de oppositie zit, weer vrij kunt spreken. Wat gebeurt er als de PVV de grootste wordt en weer een coalitie gaat vormen? Gaat de ijskast dan weer open? Heeft u dan weer een nieuwe werkelijkheid? Begrijpt u niet dat u zichzelf totaal ongeloofwaardig maakt? In de inleiding van de brief staat: "Met de excuses voor het Nederlands slavernijverleden is een belangrijke stap gezet in de erkenning van deze misdaad tegen de menselijkheid. Opvolging van deze excuses is ook voor mij van groot belang; door meer bewustzijn te creëren over deze pijnlijke geschiedenis, (…)." Deze heeft de steun van Fleur Agema, uw vicepremier. Er hebben heel veel mensen op haar, als PVV'er, gestemd, en ook op andere PVV'ers. U zegt dat ze uw verkiezingsprogramma niet gelezen hebben. Dan vraag ik: neemt u afstand van deze tekst van toen u in de coalitie zat? En zo ja, hoe maakt u zichzelf ooit nog geloofwaardig als coalitiepartner in de toekomst?
De heer Van Haasen (PVV):
Volgens mij staat er in het hoofdlijnenakkoord dat is gesloten met de regering helemaal niks over de excuses voor ons slavernijverleden. Daar hebben wij ons aan gecommitteerd. Die brief is door de ministerraad gegaan, dus waarschijnlijk met steun van onze ministers. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat dat in strijd is met wat er in ons verkiezingsprogramma staat. Dat zij dat hebben gedaan, is aan hen en niet aan mij. Dat is mij niet te verwijten hier.
De voorzitter:
Een vervolgvraag, meneer Ceder?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik verwijt mijn collega niets. Ik vraag gewoon om duidelijkheid, zodat de kiezers weten waar ze in de toekomst aan toe zijn. U zegt dat er een nieuwe waarheid is ontstaan. Een nieuwe waarheid. Dus er was eerst een andere waarheid, maar sinds vorige week is er een nieuwe waarheid ontstaan. Mijn vraag is de volgende. Er staan hier teksten op papier. Die zijn door de ministerraad gegaan. Vier partijen hebben besloten om in het Nederlandse parlement samen te gaan werken en om een regering te vormen, een kabinet dat met één mond spreekt, en om er afspraken met elkaar over te maken. De PVV-fractie heeft zich daaraan gecommitteerd. Mijn vraag is heel simpel: staat u achter de woorden die in deze brief staan? Of zegt u: nee, totaal niet. Wat betekent dat voor de volgende keer dat de PVV weer in een coalitie wil stappen? Mensen die kijken, hebben er recht op om te weten wat de PVV doet. U bent aan het flipfloppen. U bent twijfelachtig. U weet niet wat u wel en niet wilt. Ik wil graag duidelijkheid daarover.
De voorzitter:
Wilt u uw vraag via de voorzitter stellen?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Zeg ik via de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder.
De heer Van Haasen (PVV):
Ik wil hier best antwoord op geven. Wat ik dus net probeerde uit te leggen, is dat je compromissen moet sluiten als je een regering gaat vormen met meerdere partijen. Daardoor zijn een aantal zaken die in ons verkiezingsprogramma staan niet opgenomen in het regeerakkoord. Het is gewoon de normaalste zaak van de wereld dat je dan bepaalde dingen in de ijskast zet, zoals ik eerder zei. Ik bedoel natuurlijk niet "een nieuwe waarheid", maar het is gewoon een nieuwe realiteit. Nu is er een andere realiteit, namelijk dat we niet meer in het kabinet zitten. Dus wij zijn niet gebonden aan wat er toen is afgesproken.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik concludeer dat de woorden van een PVV-politicus weinig waard zijn. Een man, een man, een woord, een woord. Er is een handtekening onder gezet. Wij hebben in Rutte IV gezeten. Toen waren er ook zaken waar ik het niet mee eens was, maar je maakt afspraken met elkaar in het belang van het land. Daar ga je ook achter staan. Dan zeg je gewoon: "Dit is wat we afgesproken hebben. Het is geven en nemen, maar hier sta ik achter." U zegt dat er een andere werkelijkheid is ontstaan. Wat ik pijnlijk vind, is dat u hiermee onrecht doet aan stappen die gezet worden, bijvoorbeeld richting de Hindoestaanse gemeenschap, richting de Molukse gemeenschap en de nazaten van mensen uit West-Papoea. Zij worden volledig in de steek gelaten. Sommigen daarvan hebben misschien ook wel een stem aan de PVV gegeven. En dan zegt u: er is een nieuwe werkelijkheid; joh, bekijk het maar. Mijn vraag is niet beantwoord. Daarom heb ik mijn interruptie opnieuw gepleegd: staat de PVV nog achter deze woorden?
De heer Van Haasen (PVV):
Wij zijn gewoon duidelijk: wij zijn tegen excuses voor het slavernijverleden. Dat waren we en dat zijn we nog steeds. Dat we dat in een coalitie hebben moeten laten varen, was toen de waarheid. Maar wij zijn nu vrij om onze eigen mening erop na te houden. Als de PVV weer de grootste wordt, misschien nog wel groter, en in onderhandelingen terechtkomt, zullen er nieuwe feiten en nieuwe prioriteiten op tafel liggen, met andere partijen en gelukkig niet met de partij van de heer Van der Burg.
De heer Bamenga (D66):
Ik hoor grote woorden van de PVV, maar die grote woorden zijn wat mij betreft vooral loze woorden. De PVV heeft zichzelf totaal ongeloofwaardig gemaakt, als ik het zo hoor. Als ik de PVV hoor, besef ik juist het grote belang van de bewustwordingsfondsen en waarom die er moeten komen. Ik stel voor dat de PVV gebruikmaakt van de projecten die uitgevoerd worden om zichzelf bewust te worden van het koloniale en het slavernijverleden. Wellicht wil ik wel een vraag stellen, want een van de erfenissen is natuurlijk ook de enorme vooringenomenheid die er is jegens bijvoorbeeld zwarte mensen. Maar ik neem aan dat zelfs de PVV deze vooringenomenheid vanuit de overheid wil bestrijden. Want die vooringenomenheid heeft bijvoorbeeld ook te maken met hoe we kijken naar mensen in de regio, hoe we kijken naar de verhouding man-vrouw en hoe we kijken naar verschillende mensen in verschillende klassen. Hoe kijkt de PVV daartegen aan?
De heer Van Haasen (PVV):
De heer Bamenga haalt gewoon twee zaken door de war. Het gaat hier over het slavernijverleden; het gaat niet over discriminatie. Voor ons is iedereen van iedere kleur gelijk. Dat heeft dus niets met het slavernijverleden te maken.
De heer Bamenga (D66):
Volgens mij diskwalificeren de heer Van Haasen en de PVV zich. U hoort nu zelfs gelach vanuit het publiek, omdat het volstrekt ongeloofwaardig is wat de heer Van Haasen hier zegt.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, mag ik een punt van orde maken?
De heer Bamenga (D66):
Maar mag ik wel even mijn zin afmaken, meneer Eerdmans?
De voorzitter:
Meneer Bamenga, een ordepunt gaat altijd voor.
De heer Eerdmans (JA21):
In de eerste plaats: geluiden vanaf de tribune worden nooit toegestaan. Het maakt mij niet uit wie het zijn, maar dat wordt altijd door de voorzitter gehandhaafd. Er worden geen instemmende of afkeurende geluiden van het publiek vanaf de tribune geaccepteerd. Als vervolgens een collega een andere collega wil aanvallen door dat geluid mee te nemen voor teksten die je wilt uitspreken, vind ik dat echt intimiderend, eerlijk gezegd. Dat meen ik. Ik vind dat we dat niet moeten doen.
De voorzitter:
Waarvan akte.
De heer Bamenga (D66):
Volgens mij diskwalificeert de PVV zichzelf door dit soort teksten uit te spreken, door bijvoorbeeld te zeggen dat discriminatie niks te maken heeft met het koloniale verleden. Volgens mij heeft het koloniale verleden er juist voor gezorgd dat mensen ontmenselijkt zijn, dat er klassen zijn gekomen puur op basis van hoe mensen eruitzien, in plaats van op basis van hun daden. Dus het is een-op-een aan elkaar gekoppeld dat mensen heden ten dage gediscrimineerd worden, dat er vooringenomenheid is, dat er sprake is van institutioneel racisme. Het feit dat de PVV dat niet erkent, laat zien waarom het zó belangrijk is dat we doorgaan met deze bewustwordingsprojecten. Dus ik zou zeggen, ook tegen de minister, dat er vooral veel meer aandacht hiervoor zou moeten zijn, zodat ook mensen zoals de heer Van Haasen hier kennis van kunnen nemen.
De heer Van Haasen (PVV):
De heer Bamenga blijft discriminatie en racisme aan het slavernijverleden koppelen. Ik denk dat het een hele andere dimensie heeft. Natuurlijk waren racisme en discriminatie een groot onderdeel van de slavernij. Donkere mensen werden naar de andere kant van de wereld verscheept. Dat had toentertijd natuurlijk te maken met racisme en discriminatie. Maar ik denk niet dat racisme en discriminatie zoals de heer Bamenga die nu benoemt, op scholen en in andere instituties, te maken hebben met het slavernijverleden. Dat geloof ik gewoon niet.
De voorzitter:
Goed, dan gaan we door met …
De heer Van der Burg (VVD):
Voorzitter, een punt van orde.
De voorzitter:
De heer Van der Burg, een punt van orde.
De heer Van der Burg (VVD):
Ik wilde deze interruptie niet onderbreken. Het moge duidelijk zijn dat ik anders in de wedstrijd zit dan de PVV, maar de heer Eerdmans heeft net een punt gemaakt dat u afdeed met: waarvan akte. En dat klopt niet. De heer Eerdmans heeft er wel gelijk in dat wij als commissieleden, los van hoe ik over commissieleden en hun bijdrage denk, nooit de publieke tribune mogen aanhalen, en dat de publieke tribune zich er niet mee mag bemoeien. Dus daarin heeft de heer Eerdmans gelijk. Dan vind ik uw "waarvan akte" niet kloppen. Als wij de publieke tribune erbij betrekken, zoals de heer Eerdmans zei, dient u wel in te grijpen, in alle gevallen. Dat laat onverlet hoe ik over de inhoud denk. Maar als de heer Eerdmans gelijk heeft, heeft hij gelijk.
De voorzitter:
De uitspraak "waarvan akte" was natuurlijk helemaal niet bedoeld om een waardeoordeel te geven aan de uitspraak van de heer Eerdmans. Natuurlijk is het zo dat we hier in de Kamer recht moeten doen aan de vrijheid, de rust en de orde. Ik roep de publieke tribune ook op om daar rekening mee te houden. Volgens mij kunnen we het zodanig doen. Of heeft de heer Eerdmans er nog wat over te zeggen? Dank u wel. Dan gaan we door met een interruptie van mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik wil eigenlijk graag een reflectievraag stellen aan de heer Van Haasen. Hij maakte net een heel bijzondere opmerking. Hij zei dat de andere ministers en staatssecretarissen in het kabinet er een zooitje van hebben gemaakt. Toch zie ik dat die ministers en staatssecretarissen hun werk nog voortzetten, terwijl de PVV-ministers en -staatssecretarissen zijn weggelopen. Drie van de PVV-bewindslieden wilden trouwens graag blijven zitten. Dus maken het zittende kabinet en de nog resterende ministers en staatssecretarissen er een zooitje van, of is het uw partijleider die er een zooitje van heeft gemaakt en Nederland gewoon in de steek laat?
De heer Van Haasen (PVV):
Ik had eigenlijk liever gehad dat mevrouw Bruyning vragen had gesteld over de 0,5 miljard die verdwijnt in de zakken van subsidieslurpende organisaties dan dat we hier gaan evalueren wat het gevolg is van de kabinetsval. Maar het hele kabinet heeft er natuurlijk een zooitje van gemaakt. Zo simpel is het gewoon.
De heer Van Nispen (SP):
Dat het kabinet er een zooitje van heeft gemaakt, daar ben ik het mee eens, maar daar ging dit debat volgens mij niet over. Ik sloot mijn bijdrage af met: we kunnen het verleden niet veranderen, maar we kunnen wel kiezen hoe we ermee omgaan. De PVV maakt een heel andere keuze voor hoe we hiermee omgaan dan bijvoorbeeld mijn fractie of vele andere fracties. Maar ik hoop dat er wel iets is wat ons bindt in dit debat, dat naar mijn mening zo waardig mogelijk zou moeten verlopen. De heer Van Haasen sprak zelf over de "historische waarheid". Ik heb het niet over alles wat daaruit volgt, dus over hoe je ermee omgaat, over subsidies, over standbeelden, over straatnamen en al dat soort zaken. Dat is een keuze. Maar als het gaat over de historische waarheid, over wat er is gebeurd in de geschiedenis, erkent of ontkent de PVV-fractie dan de verschrikkelijke gebeurtenissen in het verleden, de misdaden tegen de menselijkheid met betrekking tot het koloniale verleden, het tot slaaf maken van mensen en alles wat daarbij komt kijken? Ik hoop dat er nog wel iets is wat ons bindt in dit debat, in ieder geval dat dit allemaal gebeurd is, dat dat verschrikkelijk is en dat het misdaden tegen de menselijkheid zijn.
De heer Van Haasen (PVV):
Zoals ik in mijn bijdrage aangaf, zijn de slaven verhandeld door stammen die gevangenen uit de onderlinge strijd verkochten aan schepen die voorbijkwamen. Eerst verkochten ze hen onderling. Later, toen de zeevarenden de kusten van Afrika aandeden, werden ze verkocht aan deze handelaren. Dit is nooit een vooropgezet plan geweest. Dit is ons overkomen. Wij hebben er gigantisch gebruik en misbruik van gemaakt; dat geef ik toe, maar wij zijn natuurlijk niet de enigen die dat hebben gedaan. Het is natuurlijk een zwarte bladzijde in onze geschiedenis, maar het is wel een veelomvattender verhaal dan dat we hier over laten komen. We noemen het niet voor niets trans-Atlantische slavenhandel. Waarom? Omdat we een selectief groepje hebben dat hiervan wil profiteren met subsidies. Ik had het net over 0,5 miljard dat opgaat aan musea, bewustwording en weet-ik-veel-wat, Ketikoti, NiNsee, The Black Archives. Die man van The Black Archives zat hier bij een rondetafel onze partij en onze Kamervoorzitter te beledigen. Die krijgt daar €283.000 subsidie voor. Ik bedoel, waar hebben we het over? Heeft die man wat bereikt voor die groep? Ik geloof er helemaal niets van.
De voorzitter:
Goed. Dan gaan we door met de inbreng van de heer Van der Burg. Ga uw gang. Kunt u uw microfoon uitdoen, meneer Van Haasen?
De heer Van der Burg (VVD):
Tja, als je bij een pubquiz vraagt wie heeft gezegd dat "slavernij ons is overkomen", een PVV'er of een tot slaaf gemaakte, dan zou je heel snel de wedstrijd kunnen winnen. Het is toch echt bizar dat je als witte Nederlander zegt "slavernij is ons overkomen", maar dat kan blijkbaar.
Voorzitter, dat gezegd hebbende, ga ik naar de brief van de minister. Ik ben positief over de stappen die de minister …
De voorzitter:
Meneer Van der Burg, de interpretatie van de heer Van …
De heer Van der Burg (VVD):
Nee. Ik ben gewoon met de mijne bezig; dat kan namelijk ook. Als u het Reglement van Orde leest zoals uw collega's de stukken lezen, zou dat u opgevallen zijn.
Voorzitter. Dat gezegd hebbende, ik ben positief over de stappen …
De voorzitter:
Momentje, meneer Van der Burg. Ik zie een interruptie van de heer Van Haasen.
De heer Van Haasen (PVV):
Als u het Reglement van Orde kent, dan weet u dat ik u kan interrumperen, want wat u hier zegt, is natuurlijk volkomen flauwekul. In Europa was er geen slavernij. De enige slavernij die in Europa is binnengedrongen, kwam van de Moren uit Noord-Afrika die via het Iberische Schiereiland Europa hebben bereikt. Er was in Europa geen slavernij. De islamitische Moren die Spanje, het zuiden van Spanje, en Portugal hebben veroverd, hebben hier de slavernij geïntroduceerd. Dat wil ik even gezegd hebben, om duidelijk te maken dat het ons is overkomen. We hebben het niet opgezocht.
De voorzitter:
Meneer Van der Burg, vervolgt u uw betoog.
De heer Van der Burg (VVD):
Dan komt er een interruptie, waarin vervolgens de stelling is: "Slavernij is ons niet overkomen en daar bedoel ik mee dat we het niet hebben opgezocht." Nee, we gingen namelijk met schepen naar de kust van Afrika. Toen sprongen de mensen zelf aan boord en riepen: "Breng me alsjeblieft naar de andere kant van de Atlantische Oceaan! Wilt u dat alstublieft doen?" Het is nog erger dan erg. Maar goed, ik laat het er maar bij.
Voorzitter. Ik richt mij op de brief van de minister. Ik ben positief over deze minister en de stappen die zij heeft gezet tot herstel en erkenning. Deze stappen zijn ook gezet met de woorden van de minister-president, de vorige minister-president in dit geval, die ook al aangehaald zijn door mijn collega's. Ik denk ook dat het slavernijmuseum een belangrijke stap is die na die komma volgt.
Ik heb daar meteen een vraag over aan de minister. De brief van de minister lijkt met betrekking tot het slavernijverleden vooral te gaan over mensen die vanuit Afrika naar het Caribische gebied en Suriname zijn gebracht. Nu hebben we verschillende collega's hierover gehoord. Het meest uitgesproken was de woordvoerder van D66, die zei dat je veel breder moet kijken naar het slavernijverleden, niet alleen naar de trans-Atlantische slavernij. Hoe kijkt de minister daarnaar? Dit vertaalt zich natuurlijk ook naar de rol en de positie van het museum. Ziet u dat als een trans-Atlantisch museum — trans-Atlantisch slavernijmuseum moet ik formeel zeggen — of ziet u het breder? Ik zeg erbij dat ik vooralsnog eerder een voorkeur heb voor een trans-Atlantisch slavernijmuseum, omdat ik denk dat het anders kan verwateren. Ik moet er eerlijkheidshalve wel bij zeggen dat dit wat mij betreft wel inclusief de arbeidscontractanten is, want dat is onderdeel van waar wij ons als Nederland heel nadrukkelijk mee bezig hebben gehouden.
Dan de rol van het onderwijs na de komma, zoals ook al benoemd is door anderen. Ik vraag niet alleen speciaal aandacht voor het onderwijs, maar ook voor de relatie met de Nederlandse canon. Ziet de minister daar een rol in?
Dan het comité. Het comité is nog niet voltallig. Daar zegt de minister wel het een en ander over. In dat kader heb ik twee vragen. Hoe ziet u de voltalligheid komen in relatie tot Aruba en Suriname? Als de minister kiest voor de bredere variant die beschreven is door D66, betekent dat ook iets voor de samenstelling van het comité en het hele programma dat daaraan vasthangt. Ik heb mijn voorkeur al uitgesproken, maar ik hoor graag welke rol de minister daarin ziet.
Voorzitter. Tot slot, voor nu, want er is al veel door mijn collega's gezegd, kom ik op de samenwerking. Bij samenwerking denk ik aan twee vormen van samenwerking, de samenwerking tussen Nederland — dat is dan in dit geval Europees Nederland inclusief de BES — en de drie landen binnen het Koninkrijk, en de samenwerking tussen het Koninkrijk als totaal en het land Suriname, dat natuurlijk een bijzondere rol heeft in relatie tot ons slavernijverleden.
De voorzitter:
Goed. Dan gaan we naar de heer Eerdmans voor zijn inbreng.
De heer Eerdmans (JA21):
Dank, voorzitter. Mijn inbreng. Collega's zeiden het al: schattingen over de moderne slavernij, zoals we die helaas heden ten dage kennen, hebben het over ongeveer 10 miljoen mensen. Een kwart daarvan zijn kinderen. In India, Pakistan, Nepal, Bangladesh, Afghanistan, China, Rusland, Noord-Korea, Libië en noem het maar op, is er sprake van mensenhandel, uitbuiting en dwangarbeid. Dat is pure moderne slavernij. Dat is wat wij nu nog zien. Nederland heeft in 1863 de slavernij gelukkig afgeschaft en daarmee erkend dat die praktijk verwerpelijk, achterlijk en onwenselijk is. Daar mogen we trots op zijn. Dat moeten we zeker koesteren en beschermen. Dat is iets anders dan oneindige zelfkastijding, denk ik, zeker als je ziet dat deze praktijken van slavernij in de rest van de wereld vandaag de dag voortleven. De afschaffing van de slavernij blijft ons echter achtervolgen.
Voorzitter. We herdenken en gedenken. Er zijn meermalen op hoog niveau excuses gemaakt. Maar dat lijkt niet genoeg. De discussies over herstelbetalingen, ook nu weer, blijven doorgaan. Met de motie van mijzelf die op 16 oktober vorig jaar werd aangenomen, heeft de Kamer daar politiek gezien gelukkig een dikke punt achter gezet: geen herstelbetalingen.
Voorzitter. In de rondetafel van vorige maand ging men evengoed gewoon op de oude voet verder. Het onrecht moet namelijk hersteld worden. Het onrecht van 160 jaar geleden moet worden rechtgezet. Waarom? Wij gaan toch ook niet alle nazaten van de slachtoffers van de Arabische slavenhandel compenseren? Ik snap dat niet. In de rondetafel, die overigens werd onderbroken door een rituele minuut van stilte, werd gezegd: wat we willen van Nederland, is geld. En dan moeten we denken aan 200 miljoen als voorschot. Maar tijdens de rondetafel sprak iemand al over 2.000 miljard. Eén mevrouw zei: in feite hebben we het over triljoenen. Een triljoen is 1 miljoen keer 1 miljard. Dit werd gewoon serieus gezegd. Maar wij zijn toch niet helemaal van de pot gerukt? Excuus voor mijn woorden. Het gesprek ging verder over de huidige koloniale mindset en dat Nederland is gebouwd op racistische gronden. Natuurlijk ging het er ook over dat onze huidige Kamervoorzitter niet welkom is bij herdenkingen van ons slavernijverleden.
Voorzitter. Er komt nu een slavernijfonds van 200 miljoen, dat vanaf 2026 herdenkingen financiert. In september zette het ministerie van Financiën al vraagtekens bij dat fonds, namelijk: heel fors en gering onderbouwd. Hoe kijkt de minister naar die kritiek op die 200 miljoen?
Voorzitter. We hebben inmiddels al een voorproefje gehad van wat ons te wachten staat. Een extra 7 miljoen is reeds besteed aan de organisatie van het herdenkingsjaar 2023. Die 7 miljoen heeft geresulteerd in allerlei projecten. Ik noem u het project van Joss Umuganwa, dat tot doel had een dansgroep naar Nederland te laten overvliegen om hier een dans ter ere van koning Rwabugiri van Rwanda op te voeren. Ook was er het Winti Bal Masqué, een intercultureel festival onder leiding van wintipriesteres Marian. Stichting JAN bereidde het project One bead at a time voor, waar met het collectief kralenkettingen rijgen bijgedragen werd aan de genezing van intergenerationele trauma's. De lijst is echt lang: vijftien pagina's. Mijn vraag aan de minister is: hoe waardeert zij de besteding van belastinggeld aan dit soort projecten? Kan zij uitleggen hoe deze projecten specifiek bijdragen aan kennis en bewustwording van het Nederlandse slavernijverleden? Hoe is de subsidieverstrekking aan die 189 projecten gecontroleerd?
Voorzitter. Het slavernijfonds staat niet op de begroting als juridisch verplicht. Er kan dus ook nog mee geschoven worden. Ziet het kabinet mogelijkheden om de middelen uit het slavernijfonds elders in te zetten? Wat mij betreft voor positieve zaken.
Voorzitter. Ik geloof in de kracht van het individu. En ik geloof in de kracht van Nederland. En ja, er is racisme en er is discriminatie, ook in Nederland. Overigens gebeurt dit zeker niet alleen door de witte Nederlanders, zeg ik er maar voorzichtig bij. Maar wij zijn geen racistisch land. We moeten ons verleden in de ogen kijken, maar ook geloven in een samenleving waarin niet alles tot zwart-wit wordt gereduceerd. In zo'n land zou ik niet willen wonen. Dank je wel.
De voorzitter:
Dank voor de inbreng. Dan draag ik even het voorzitterschap over aan de heer Bamenga, voor mijn eigen inbreng.
De voorzitter:
Yes. Meneer White, u kunt uw bijdrage leveren.
De heer White (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Het is goed dat we vandaag eindelijk weer in de Kamer spreken over het slavernijverleden. Goed dat we dit doen vóór een belangrijke dag, zoals 1 juli, Ketikoti. Wat mijn fractie betreft is het van belang om te benadrukken dat de aandacht voor het slavernijverleden breed groeit in de samenleving. We zien steeds vaker dat dit onderwerp niet alleen leeft onder nazaten van tot slaaf gemaakten, maar ook steeds meer aandacht krijgt bij een bredere bevolking, inclusief de autochtone Nederlanders. Dat is een positieve ontwikkeling. Er ontstaat daardoor een breder historisch besef en een grotere bereidheid om gezamenlijk te kijken naar ons verleden. Graag hoor ik van de minister hoe zij ervoor gaat zorgen dat deze brede interesse verder wordt beantwoord. Hoe zorgen we ervoor dat het slavernijverleden niet slechts een thema blijft voor een specifieke groep, maar iets is voor de hele samenleving?
Voorzitter. De doorwerking van het slavernijverleden is er nog steeds. Nog steeds moeten we stappen zetten om de gevolgen van het slavernijverleden te erkennen en te verwerken. Tweeënhalf jaar geleden, op 19 december 2022, heeft de toenmalige premier Rutte namens de regering excuses aangeboden voor het slavernijverleden. Op 1 juli 2023 heeft de Koning een indrukwekkende toespraak gehouden tijdens de nationale herdenking. De boodschap vanuit de regering was op deze twee momenten heel duidelijk: dit was een komma, geen punt. Het is dus van groot belang dat we doorgaan met het verwerken, het herdenken en het herstellen van de gedeelde geschiedenis en de doorwerking van de slavernij. Dit is belangrijk omdat we er daarmee voor zorgen dat we met z'n allen stil kunnen staan bij het verleden en gezamenlijk kunnen werken aan een mooie toekomst. Graag hoor ik van de minister hoe dit kabinet de acties na de komma concreet vormgeeft. Hoe heeft het kabinet zich de afgelopen periode ingezet voor verdere stappen? Wat kunnen we de aankomende periode concreet nog meer verwachten?
Voorzitter. Ik zei het zojuist al: het is bijna 1 juli, een belangrijke dag voor de herdenking van het slavernijverleden, niet alleen in Europees Nederland, maar zeker ook in de Caribische delen van ons Koninkrijk en in Suriname. Deze dag kan wat GroenLinks-PvdA betreft aan kracht winnen als we met elkaar besluiten om deze dag aan te merken als een nationale herdenkings- en feestdag. Dit zou voor veel mensen die nazaten zijn van tot slaaf gemaakten, van grote symbolische betekenis zijn. Maar het draagt ook bij aan ons collectieve historische besef. Graag hoor ik van de minister hoe zij hierover denkt. Is zij bereid om in het verlengde van het advies van het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden uit 2021 concrete stappen te zetten om 1 juli tot een nationale herdenking en feestdag te maken? Ik zou graag een toezegging hierop willen hebben van de minister.
Voorzitter. Een ander belangrijk punt is dat we ervoor moeten zorgen dat de slechte perioden uit onze geschiedenis meer voor het voetlicht worden gebracht. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat we ons als samenleving in brede zin voldoende bewust zijn van onze geschiedenis, waar trans-Atlantische slavernij helaas een onderdeel van is geweest. Er is ook nog steeds een doorwerking. Daarom is het van groot belang dat dit een vast onderdeel is van het curriculum in het onderwijs. In de brief van het kabinet lezen we nu dat in de conceptkerndoelen het slavernijverleden specifieker is opgenomen. Dit is natuurlijk een positieve stap, maar die is wat mij betreft niet voldoende. Ik zou graag wederom een toezegging willen krijgen over hoe we het slavernijverleden in het curriculum kunnen verankeren.
Voorzitter. Een ander punt betreft de doorwerking van het slavernijverleden op de arbeidsmarkt. We zien dat kansenongelijkheid nog steeds aanwezig is. Jongeren met een migratieachtergrond, vaak nazaten van de tot slaaf gemaakten, hebben bovengemiddeld vaak te maken met werkloosheid, armoede en multiproblematiek. Daarom is het wat GroenLinks-PvdA betreft belangrijk dat we hier extra aandacht voor hebben en onderzoeken wat de exacte gevolgen zijn. Kan de minister dit toezeggen? Wil zij ervoor zorgen dat de overheid bij aanbestedingen komt met een zogenaamde "Social Return on Investment"-paragraaf, een SROI-paragraaf, zodat we ervoor kunnen zorgen dat er bij overheidsaanbestedingen gericht beleid wordt gevoerd?
Voorzitter. Nederland is sterk verbonden met de voormalige koloniale gebieden. Wij hebben nog steeds een sterke band met de Caribische delen van ons Koninkrijk. Ook is de band met Suriname er uiteraard nog steeds, al was het maar omdat vele families zowel hier, in Europees Nederland, als aan de andere kant van de oceaan familieleden hebben. Daarom is het belangrijk dat we de banden die er zijn, goed onderhouden. Dit betekent ook dat het mogelijk moet zijn voor mensen om voor speciale gelegenheden, zoals een uitvaart of een huwelijk, vanuit Europees Nederland naar de Caribische delen van het Koninkrijk en Suriname te reizen. Helaas zien we dat het, zeker voor mensen met een kleine portemonnee, soms onbetaalbaar is om die reis te maken, zeker als de uitvaart last minute is. Ik heb huilende volwassen mensen tegenover me gehad.
Omdat het van groot belang is dat families in staat worden gesteld om op zo'n belangrijk moment bij elkaar te zijn, zou mijn fractie het goed vinden om te bekijken welke mogelijkheden er zijn om de financiële belemmeringen weg te nemen. Dit probleem is een concreet voorbeeld van de doorwerking van het slavernijverleden, waar mensen vandaag de dag nog mee geconfronteerd worden. Herkent de minister dit probleem en deze doorwerking? Is hij bereid om te bekijken hoe we dit probleem kunnen oplossen? Is hij bijvoorbeeld bereid om te bezien of er een fonds opgericht kan worden om mensen die voor een belangrijke familiegebeurtenis moeten reizen, financieel te ondersteunen? Ook hierop wil ik graag een toezegging hebben.
Voorzitter. Tot slot. Dit alles leidt tot de volgende vraag aan de minister: hoe kunnen we de maatschappelijke en economische participatie vergroten van mensen die vandaag de dag nog steeds de gevolgen van de slavernij ondervinden?
Ik zie uit naar de beantwoording. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie een interruptie van de heer Van Haasen, maar volgens mij is het niet meer mogelijk om een interruptie te plegen, sorry.
Als er geen andere vragen zijn, wil ik graag het voorzitterschap weer overdragen aan de heer White.
De voorzitter:
Goed. Volgens mij hebben we alle inbrengen gehad. Dan kijk ik even naar de minister. Hoe lang denkt zij nodig te hebben om antwoord te kunnen geven op de vele vragen die gesteld zijn?
Minister Uitermark:
Er zijn inderdaad veel vragen gesteld. Ik heb in deze commissie normaal gesproken het goede gebruik om ongeveer een minuut per vraag aan te houden. Dat zou me erg ver brengen, want er zijn 65 vragen gesteld. Maar ik heb wel drie kwartier nodig.
De voorzitter:
Goed. Dan gaan we schorsen. We starten om 20.00 uur weer.
Dank u wel.
De voorzitter:
We gaan verder met het commissiedebat Slavernijverleden, van de commissie Binnenlandse Zaken. Het is inmiddels 20.05 uur en we hebben in ieder geval tot 22.00 uur de tijd om dit debat voort te zetten. We gaan aanvangen met de tweede termijn, waarin er weer drie interrupties mogen plaatsvinden. We gaan natuurlijk in eerste instantie starten met de beantwoording van de minister.
Gaat uw gang.
Minister Uitermark:
Dank u wel, voorzitter. Het is ontzettend belangrijk dat we hier vandaag opnieuw praten over hoe we omgaan met het slavernijverleden. De laatste keer dat we dat in commissieverband deden, was alweer in januari 2023. Een hele tijd geleden!
Het onderwerp is enorm belangrijk, omdat de manier waarop het verleden tot op de dag van vandaag in het heden in de levens van mensen doorwerkt, steeds weer indruk maakt. Zie bijvoorbeeld de persoonlijke verhalen over het verzet van voorouders en de veerkracht van heel veel generaties. Mevrouw Bruyning zei het net ook al heel mooi: de connectie tussen het verleden, een gespleten heden en een gezamenlijke toekomst is ontzettend belangrijk. Iemand anders van u noemde ook de belangrijke rol die jongeren daarin spelen, juist als brug tussen verleden en heden. Zo kijk ik er ook naar. Ondanks die moeilijke periode in ons gedeelde verleden, hebben we namelijk wel de opdracht om met elkaar een gezamenlijke goede toekomst te bouwen. En dat is ook de bril waarmee ik naar deze kwestie kijk.
Eerlijkheid, rechtvaardigheid, gelijke behandeling en respect voor elkaars verschillen zijn voor mij heel centrale waarden. Ik ben jarenlang rechter geweest en in die tijd heb ik mij er hard voor gemaakt dat er binnen het strafrecht — weliswaar een hele andere kwestie, maar toch — ruimte kwam voor het herstelrecht. Ik heb heel veel geleerd en gezien over wat herstelrecht in de praktijk kan betekenen voor mensen.
Het slavernijverleden is echt iets heel anders, maar ik heb een aantal zaken geleerd, die ondanks alle verschillen leerzaam kunnen zijn voor hoe we nu en in de toekomst omgaan met het slavernijverleden. Ik denk dan aan de kracht van een oprecht gesprek en aan hoe belangrijk het is dat een dader, ook als dat in al zijn verschijningsvormen de Staat der Nederlanden was, verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag, daar consequenties aan verbindt en excuses maakt.
Die excuses zijn natuurlijk gemaakt, eerst door de vorige minister-president en na het vorige commissiedebat ook door de Koning. Ik heb dat nog eens teruggelezen en het raakt mij weer als ik zijn woorden lees: de onderbouwing van de excuses en de woorden die de voormalige minister-president eraan heeft gewijd. Hij zei dat het voor hem ook een persoonlijk traject is geweest om uiteindelijk die excuses te maken.
Het erkennen van het onrecht dat tot slaaf gemaakten en hun nazaten is aangedaan, is een kwestie van rechtvaardigheid. Het gaat niet alleen om erkennen, maar ook om het vergroten van de bewustwording in de samenleving over dit gezamenlijke verleden en om het terugdringen van discriminatie en racisme in het hier en nu. Het gaat vooral ook om het bouwen aan een gelijkwaardige samenleving.
In het regeerprogramma staat ook duidelijk dat wij racisme en discriminatie, moslimhaat en antisemitisme daadkrachtig zullen bestrijden. Met de beschikbare 200 miljoen euro werken we met elkaar aan het erkennen en herdenken van het Nederlandse slavernijverleden, maar ook aan het vergroten van de kennis en bewustwording, en aan het tegengaan van de doorwerking hiervan in het hier en nu. Zoals Mark Rutte in december 2022 zei, doen we dat om samen de weg vooruit te vinden. We delen namelijk niet alleen het verleden, maar ook de toekomst. De afgelopen jaren hebben we samen met nazaten in heel het Koninkrijk en met Suriname een dialoog gevoerd over een juiste en rechtvaardige besteding van deze middelen. De totstandkoming van de verschillende maatregelen vraagt immers om een zorgvuldig proces.
We zien daar nu langzaamaan de eerste resultaten van. Zo hebben we sinds januari van dit jaar een Herdenkingscomité Slavernijverleden dat verantwoordelijk is voor een koninkrijksbrede en inclusieve herdenking van het slavernijverleden, niet alleen op 1 juli, maar het hele jaar door. Vanaf komende augustus kunnen nazaten in Europees Nederland en het Caribische deel van het Koninkrijk een eerste aanvraag indienen voor een subsidie. Iets anders is het kosteloos maken van het wijzigen van de achternaam. Sinds vorig jaar hebben al meer dan honderd nazaten dat gedaan. Verder werken we aan onderzoek naar de doorwerking in de gezondheidszorg, met maatschappelijke partners aan het bestendigen van de sociale norm, aan het ondersteunen van lokale partners bij de omgang met het slavernijverleden en aan een meerjarig onderzoeksprogramma op basis van een kennisagenda.
Samen met de nazaten en mijn collega's werken we dus hard aan een gedegen omgang met het slavernijverleden om recht te doen aan het verleden en te helen in het heden, want eeuwen van onderdrukking en uitbuiting werken door. Die werken door in het hier en nu, in racistische stereotyperingen en in sociale ongelijkheid, en dat moeten we doorbreken.
Ik zal nu graag op uw vragen ingaan. Ik heb daarvoor zes blokjes gemaakt. Het eerste blokje is een algemeen blokje. Het tweede gaat over onderwijs en bewustwording. Het derde gaat over herdenking. Het vierde gaat over subsidieregelingen. Het vijfde gaat over de gemeenschappen. En het zesde is een blokje varia.
Het mapje algemeen. Er zijn onder andere door D66 en DENK vragen gesteld die er eigenlijk op neerkomen of ik bereid ben om mij in te zetten voor wat een nationale dekolonisatiestrategie wordt genoemd. Allereerst is niet helemaal duidelijk wat wordt bedoeld met een nationale dekolonisatiestrategie, terwijl zij wel aangaven dat het een forse koerswijziging zou zijn. Nou zitten we bovendien ook in een demissionaire periode. Ik kijk er zo naar: er zijn meerdere pijnlijke bladzijden in onze geschiedenis. Het slavernijverleden is een hele belangrijke en complexe zwarte bladzijde uit onze geschiedenis. Ik wil mij nu richten en de focus leggen op het slavernijverleden en de maatregelen die we daarvoor inzetten. Zolang ik nog demissionair minister ben, wil ik er alles aan doen om dat zo goed mogelijk verder te brengen.
NSC vroeg naar emotioneel herstel: ben ik bereid om het gesprek over emotioneel herstel open te voeren met nazaten en maatschappelijke organisaties? Jazeker. Daar ben ik zeker toe bereid! Ik voer daarom ook persoonlijke gesprekken. Ik heb dat bijvoorbeeld in januari van dit jaar gedaan met zes mensen uit de betrokken gemeenschappen. Maar ik ben ook bij grotere bijeenkomsten geweest, zoals eind januari bij een bijeenkomst met meer dan 100 mensen. Dan is er ruimte voor een gesprek over emotioneel herstel en je merkt dan ook hoezeer dit onderwerp leeft en hoe belangrijk het is voor mensen. Ik begrijp de vraag dan ook heel goed.
De voorzitter:
Ik heb een interruptie voor u van mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik heb een verduidelijkende vraag aan de minister. Het is heel prettig om te horen dat de minister zich zo hartstochtelijk inzet voor die dialoog, maar kan de minister er ook voor zorgen of garanderen dat iedereen die aan het woord zou willen komen, ook daadwerkelijk aan het woord komt? Hoe kunnen we het zo met elkaar organiseren dat alle stemmen gehoord worden? Want we vergeten dat weleens of er komen dingen tussen. Hoe kan het dus gegarandeerd worden?
Minister Uitermark:
Ik zeg altijd: luisteren is de helft van praten. Het is heel belangrijk om te luisteren naar allerlei verschillende geluiden en dat is ook wat we doen. Dat is ook wat het hele team op mijn ministerie met zijn programma doet. Ik denk dan bijvoorbeeld aan alle dialogen die worden georganiseerd, want dan staan we echt open voor iedereen. Ieders geluid mag gehoord worden en ieders geluid is even belangrijk!
De vraag van de VVD ging over de samenwerking tussen Nederland, de eilanden en Suriname. Ik kan dat als volgt beantwoorden: de samenwerking tussen Nederland, het Caribische deel van het Koninkrijk en Suriname, als opvolging van de excuses, wordt in goed overleg vormgegeven. Het uitgangspunt daarbij is gelijkwaardigheid en vooral ook het eigen tempo van de verschillende gemeenschappen. We zien namelijk dat de verschillende gemeenschappen een eigen ritme aanhouden. Specifiek voor Suriname is het belangrijk om te zeggen dat Suriname een soeverein land is. We houden bij Suriname dus ook echt oog voor de onafhankelijkheid.
Dan is er een vraag gesteld door de heer Eerdmans van JA21. Hij stelt dat het fonds niet op de begroting staat als juridisch verplicht en vraagt of er nog mee geschoven kan worden en of de middelen anders ingezet kunnen worden. De minister-president heeft hierover in het debat over de regeringsverklaring een duidelijke lijn namens het kabinet aangegeven. Hij heeft heel helder gezegd dat er meerjarig 200 miljoen euro beschikbaar is in de rijksbegroting voor kennis en bewustwording over het trans-Atlantische slavernijverleden en dat we dat ook niet gaan veranderen. Zoals u weet spreekt het kabinet met één mond. Ik heb daar niets aan toe te voegen. Wij gaan verder op de ingeslagen weg.
Onder andere GroenLinks-PvdA en NSC hebben gevraagd naar de inhoudelijke stappen sinds de excuses en naar het proces achter de komma. Wat is er gedaan, wat gaat er gebeuren en wat staat er op de rol? Op 19 december 2022 is eenmalig 200 miljoen euro uitgetrokken voor meer kennis, bewustwording, erkenning en herdenking van het slavernijverleden. De besteding is in samenwerking met de nazaten van tot slaaf gemaakten uit Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname tot stand gekomen. Die samenwerking met nazaten vind ik ontzettend belangrijk. De dialoogsessies daarover hebben ook laten zien dat herstel niet alleen gaat om het beschikbaar stellen van financiële middelen, maar ook om het vergroten van het bewustzijn in de hele samenleving over dit pijnlijke verleden dat nog steeds een doorwerking heeft. Ik vind dat alleen al die dialoogsessies grote waarde hebben.
Tegelijkertijd vind ik ook dat concrete resultaten van belang zijn. Ik wijs bijvoorbeeld op de publicatie Staat en Slavernij. Die is opgeleverd met daarbij een kennisagenda die als leidraad dient voor verder onderzoek naar het slavernijverleden en zijn doorwerking.
Daarnaast kunnen nazaten sinds vorig jaar kosteloos een aanvraag indienen voor het wijzigen van hun achternaam. Ik noemde dat net ook al.
Verder is sinds januari van dit jaar het Herdenkingscomité Slavernijverleden actief. Dat comité krijgt structureel 8 miljoen euro per jaar om een inclusieve herdenking voor heel het Koninkrijk te organiseren. Maar de opdracht is breder. De opdracht voor het comité is ook om zich bezig te houden met onderzoek en te werken aan bewustwording.
Ook zijn we bezig met de subsidieregelingen.
De voorzitter:
Ik heb één interruptie vanuit mijzelf. Ik neem aan dat jullie mij permitteren om dat te doen. Dat is het geval. Dank.
U refereerde net aan het herdenkingscomité en aan de nieuwe opdracht die het comité heeft. Ik was heel benieuwd hoe het nu staat met de status van het NiNsee, dat in eerste instantie ook de opgave en de taakstelling had om als kennisinstituut informatie te vergaren. Ik ben benieuwd hoe de minister kijkt naar hoe het NiNsee zich verhoudt ten opzichte van het Herdenkingscomité Slavernijverleden. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat met name het principe van het kennisinstituut voor de toekomst geborgd zal kunnen blijven? Het zou mooi zijn als ik hierover nog een toezegging zou kunnen krijgen.
Minister Uitermark:
Het NiNsee wordt nog steeds financieel wordt ondersteund, zowel dit jaar, volgend jaar en in 2027. Die ondersteuning richt zich ook op de kennisfunctie. Het is belangrijk dat het NiNsee een samenwerking heeft met het herdenkingscomité.
De voorzitter:
Dan heb ik nog een vervolgvraag. Ik ben ook benieuwd hoe de opgave die NiNsee heeft als officieel kennisinstituut voor het slavernijverleden geborgd blijft. Als die opgave niet geborgd blijft bij het NiNsee, waar komt die dan wel terecht?
Minister Uitermark:
Ik zal hier in de tweede termijn wat uitgebreider op antwoorden, want ik zie dat die vraag belangrijk voor u is.
De voorzitter:
Dank.
Minister Uitermark:
Dan wil ik nog iets zeggen over de subsidieregelingen. Die zijn nu gewijzigd op een manier zodat ze ook echt tot uitvoering kunnen komen. De eerste aanvragen kunnen deze zomer worden ingediend. We zullen de subsidieregelingen op 1 juli van dit jaar publiceren. Ik meen dat de aanvragen op 1 augustus kunnen worden ingediend. Ik hoor dat dat halverwege augustus is.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Van Baarle. Gaat uw gang.
De heer Van Baarle (DENK):
De minister heeft het over 100 miljoen van de 200 miljoen aan subsidie die gereserveerd is voor maatschappelijke initiatieven. Dat klopt, toch? Ik heb hier de brief voor me die geschreven is op 23 juni 2023, waarin de regeling is aangekondigd. Daarin is ook een planning aangegeven, namelijk begin voorjaar 2024 voor de besluitvormings- en inrichtingsfase. We lopen inmiddels meer dan een jaar uit de pas ten opzichte van die brief. We lopen meer dan een jaar uit de pas. Ik zou het volgende toch aan de minister willen vragen. Als dit onderwerp zo'n wezenlijke impact op de samenleving heeft, hoe kan het dan dat we pas deze zomer, met anderhalf jaar vertraging, een subsidieregeling instellen om recht te doen aan zoiets pijnlijks als het slavernijverleden? Ik vind eigenlijk dat daar verantwoording over afgelegd moet worden.
Minister Uitermark:
Ik begrijp de vraag. Soms wil je dat dingen sneller gaan, maar in dit geval vonden we het vooral heel belangrijk om geen plannen te bedenken voor de nazaten, maar om plannen te maken samen met de nazaten. Dat heb ik net in de inleiding ook gezegd. Juist vanwege de zorgvuldigheid om samen op te trekken met de gemeenschappen heeft dit meer tijd gekost dan we aanvankelijk hadden gedacht. Nu is het wel zo dat we er bijna zijn. Op 1 juli worden de subsidieregelingen gepubliceerd. Dan zijn ze ook uitvoerbaar. Per medio augustus kunnen ze dus ook daadwerkelijk worden aangevraagd.
De voorzitter:
Had u nog een vervolgvraag, meneer Van Baarle? Dat had ik niet goed gehoord. Gaat uw gang.
De heer Van Baarle (DENK):
Over het erbij betrekken van de gemeenschappen zijn de minister en ik het volledig eens. Het besluit om meer tijd te nemen om de gemeenschappen erbij te betrekken, daar kan ik ook inkomen. Alleen vind ik een vertraging van anderhalf jaar ... Dat wekt bij mij de impressie dat het ook iets met prioritering te maken heeft, zeg ik er heel nadrukkelijk bij.
Zou ik de minister mogen vragen wie straks de aanvragen voor de subsidie beoordeelt? En vanuit welke hoedanigheid en op basis van welk kader gebeurt dat? Op welke wijze wordt de input van de grassrootorganisaties en de gemeenschappen in het land daarbij duurzaam betrokken?
Minister Uitermark:
Daar kom ik graag in de tweede termijn met een uitvoerig antwoord op terug.
De voorzitter:
Dat antwoord komt in de tweede termijn. U kunt de beantwoording vervolgen.
Minister Uitermark:
Op 1 juli aanstaande wordt door alle zes de eilanden voor het beleidsmatige geld ... Van de 200 miljoen was natuurlijk 100 miljoen voorzien voor beleidsmatige impulsen en 100 miljoen voor initiatieven. Het geld voor de beleidsmatige impulsen is verdeeld in drie secties van elk 33 miljoen, voor het Europese deel, voor het Caribische deel en voor Suriname. Op 1 juli — dat is nu dus bijna — zullen alle zes de eilanden in het Caribische gedeelte, de CAS- en de BES-eindlanden, hun actieagenda's aanbieden. Daarbij zullen zij per eiland aangeven hoe zij opvolging willen geven aan het herstel. Dat vind ik dus ook een belangrijk moment. In Nederland werken we de komende periode verder met nazaten, maatschappelijke organisaties en de ministeries van OCW, VWS en SZW aan bijvoorbeeld het bieden van ondersteuning aan leraren bij het geven van onderwijs over het slavernijverleden. Een aantal van u heeft daar het nodige over gezegd en ik kom daar zo nog wat meer over te zeggen. Verder doen we nader onderzoek naar doorwerking in de gezondheidszorg en het bestendigen van de sociale norm. Ook in Suriname zijn we in gesprek met de overheid, de nazaten en maatschappelijke organisaties over de opvolging van de excuses.
Dan als laatste in dit mapje, voorzitter, de vraag van de VVD over hoe ik aankijk tegen de scope. Meneer Van der Burg gaf aan dat de brief vooral lijkt te gaan over mensen die vanuit Afrika naar Caribisch gebied en Suriname zijn gebracht, als het gaat over het slavernijverleden. Nu hebben meerdere collega's gezegd dat als het om het slavernijverleden gaat, het veel breder moet dan alleen de trans-Atlantische slavernij. U vraagt mij hoe ik daarnaar kijk. Destijds, in december 2022, heeft het vorige kabinet een laagdrempelig en breed toegankelijk fonds van 200 miljoen aangekondigd. In de voortgangsbrief van 2023 heeft het kabinet herhaald dat deze middelen het trans-Atlantisch slavernijverleden als uitgangspunt hebben, met de focus op het Koninkrijk en Suriname. Dat is ongewijzigd.
De voorzitter:
De heer Bamenga heeft een vraag voor u. Ga uw gang, meneer Bamenga.
De heer Bamenga (D66):
Ik was aan het wachten totdat het blok voorbij was. Volgens mij is het blok nu voorbij. In het begin heeft de minister gereageerd op het voorstel van de dekolonisatiestrategie en de minister verwees toen eigenlijk naar de demissionaire status van het kabinet. Ik vind dat eigenlijk wel heel makkelijk, want de minister zou wat meer kunnen vertellen, zeker als het gaat over waar de slavernij haar oorsprong heeft. Die heeft natuurlijk haar oorsprong in het koloniale systeem. Dat zou de minister kunnen erkennen. Ik hoorde net in het begin dat de minister erkenning belangrijk vindt, omdat erkenning een kwestie van rechtvaardigheid zou zijn. Ik vraag dus aan de minister of zij dat in ieder geval wil erkennen.
Minister Uitermark:
Ik begrijp dat de heer Bamenga de scope graag zou willen verbreden, dat zelf een "koerswijziging" noemt en mij graag wat wil uitdagen om op dit onderwerp wat meer mijn gedachten bloot te geven, maar dat doe ik eigenlijk niet. Ik heb net namelijk duidelijk aangegeven dat dit al een heel beladen onderwerp is, waarbij we een delicate balans hebben gevonden en nog maar net zijn gestart met het echt komen tot een uitrol van hoe we hier achter de komma mee verdergaan. Het proces voor de komma was een hele belangrijke fase. Nu zitten we in de periode na de komma en gaat het om collectieve bewustwording: Hoe werkt het door in het hier en nu? Hoe gaan we ermee verder? Hoe zetten we concreet die 200 miljoen op een goede manier weg in onze gemeenschappen en dragen we daarmee dan bij aan een betere gezamenlijke toekomst? Dat vind ik al een hele ingewikkelde en complexe klus. Daar richt ik nu mijn focus, de inspanningen en de financiële middelen op. Dat is al taai genoeg. Het is dus niet bedoeld om te zeggen: ik ben demissionair, dus dat is het antwoord. Het antwoord was wel meeromvattend. Ik breng nu focus aan op het slavernijverleden en ik kies er bewust voor om die bredere context daar nu niet ook nog aan toe te voegen. Die bredere context is er zeker, maar ik beperk me nu echt tot: hoe gaan we op een goede manier verder met het slavernijverleden richting een goede gezamenlijke toekomt?
De voorzitter:
Meneer Bamenga, ga uw gang.
De heer Bamenga (D66):
De minister komt met mooie woorden hierover, maar die mooie woorden hebben pas daadwerkelijk impact op het moment dat zij daadwerkelijk laat zien dat die mooie woorden terug te herleiden zijn in concrete daden. Collega Van Baarle had het net al over een proces dat al anderhalf jaar langer duurt dan was afgesproken. Dat laat niet zien dat er een bepaalde prioriteit is, maar eerder het tegendeel. Mijn vraag is of de minister zou kunnen kijken naar het systeem dat achter de slavernij zit, juist ook omdat er zo veel stemmen zijn in Nederland die voelen dat zij niet gehoord worden, terwijl deze mensen, deze gemeenschappen, onrecht aangedaan is. Dan vind ik wel dat de minister daar hier wat meer over zou kunnen zeggen in plaats van dat zij vooral kijkt naar het nauwe beleid dat zij graag wil voeren. Ik wil dus graag dat de minister, nogmaals, ook erkenning geeft aan de gemeenschappen die aangeven dat hun stemmen niet gehoord worden en die aangeven dat zij vergeten worden in het hele systeem dat ook onderdeel was van het slavernijverleden.
Minister Uitermark:
Mijn antwoord bevalt u misschien niet, maar ik herhaal het toch. Ik focus mij nu op de ingeslagen weg. Daar zijn we echt nog maar net aan begonnen. Dan kun je zeggen: nou, anderhalf jaar, het had wel sneller gekund. Het had misschien ook sneller gekund, maar we hebben meebewogen met het ritme en het tempo dat de gemeenschappen zelf ook aangeven. Dat vinden wij heel belangrijk. Wat dat betreft is dat misschien ook belangrijker dan maar snel door willen om tot concrete resultaten te komen. Het proces, de reis en de weg ernaartoe zijn net zo belangrijk als de resultaten. U zegt dat er vier groepen zijn — die heeft u ook in uw bijdrage genoemd — die zich nog niet op eenzelfde manier gehoord worden en dat we daar ook oog en oor voor moeten hebben. Dat is ook zo. De mensen op mijn departement hebben daar ook oog en oor voor en zijn ook met die groepen in gesprek, maar de focus ligt nu op de ingeslagen weg en daar heb ik eerst een belangrijke taak verder te brengen.
De voorzitter:
Goed. Dan zijn we volgens mij bij mapje twee gekomen, onderwijs. Ga uw gang, minister.
Minister Uitermark:
Mapje twee gaat over onderwijs en bewustwording. Een vraag die door meerderen van u gesteld is, gaat over het geschiedenisonderwijs: wanneer wordt dat nu aangepast zodat het slavernijverleden en de gevolgen daarvan een vast en een volwaardig onderdeel van het curriculum worden? Die vraag leefde heel breed in uw commissie. De doelen van het geschiedenisonderwijs worden nu aangepast en in de eerste concepten is er meer aandacht voor het koloniale en het slavernijverleden. De doelen moeten nu verder worden uitgewerkt, zodat ze daadwerkelijk in lesmethodes en in de klas landen. De minister van Onderwijs heeft middelen beschikbaar gesteld aan de instellingen voor hoger onderwijs in de Caribische landen voor een gedeelde leerstoel slavernijverleden. Ook heeft de minister van Onderwijs middelen beschikbaar gesteld voor een onderzoeksprogramma in Caribisch Nederland. Daarnaast ondersteunt de minister van Onderwijs een internationaal programma voor onderzoek naar het Nederlandse slavernijverleden in Suriname, Zuid-Afrika en Indonesië.
Dan was er een andere vraag.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Van Haasen. Ga uw gang.
De heer Van Haasen (PVV):
Bedankt, voorzitter. De minister heeft het over onderwijs. Ik ben natuurlijk ook woordvoerder Koninkrijksrelaties. We hadden het zeventigjarig bestaan van het Statuut en daar heb ik een beetje onderzoek naar gedaan. Het blijkt gewoon dat 99,9% van de Nederlandse bevolking niet eens weet wat het Statuut is. Ik denk dat een groot deel van de Kamer dat niet eens weet, terwijl ze er de eed op afleggen. Vindt u dan niet dat gewoon de totale geschiedenis van ons Koninkrijk een onderdeel van die geschiedenis moet zijn en niet specifiek het slavernijverleden?
Minister Uitermark:
Ik heb het Statuut op mijn eigen werkkamer staan. Dat staat op net zo'n mooi standaardje als de Grondwet. Heel belangrijke wetgeving en daar moeten we ook zeker aandacht voor hebben. Het heeft ook nog steeds actueel heel veel werking in het hier en nu. Het is een richtsnoer voor handelen, voor beleid en wetgeving in het Koninkrijk, maar dat heeft wat mij betreft geen verband met, zoals mevrouw Bruyning het heel treffend aangaf, dat je als je op de lagere school of in de brugklas zit wel leert over de Gouden Eeuw en niks over de plantagehouders. Daar gaat dit over. Het antwoord dat ik net gaf, ziet dus echt op iets heel anders dan het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden.
De voorzitter:
De heer Van Haasen heeft nog een vervolgvraag.
De heer Van Haasen (PVV):
Ja, voorzitter. Via u. Het lijkt erop of we eigenlijk alleen het negatieve verhaal willen vertellen van ons Koninkrijk en onze geschiedenis over onze zeehelden en al dat soort zaken uit willen wissen. Waar ik eigenlijk naartoe wil, is dat je een onderwijs moet hebben dat alle facetten van het Koninkrijk en onze geschiedenis belicht en niet alleen specifiek het slavernijverleden. Het lijkt alsof we daar nu naartoe werken en dat zou ik een slechte zaak vinden.
De voorzitter:
Minister, ga uw gang.
Minister Uitermark:
Ik vind het van belang dat we juist in het onderwijs goed voorlichten, een zo volwaardig mogelijk beeld geven van onze geschiedenis en dat we daar meerdere perspectieven bij betrekken, niet alleen het Eurocentrische perspectief. Dat is ondergesneeuwd in het verleden en dat is ook de reden dat we daar nu meer aandacht voor zullen hebben in het onderwijs. Er werd net een voorbeeld gegeven. Dat herinner ik me ook uit mijn eigen schooltijd. Ik weet niet hoe het met u is. Ik heb heel veel geleerd over de Gouden Eeuw en de VOC en van alles, maar eigenlijk veel te weinig over het slavernijverleden en ons koloniale verleden. Dus ik denk dat het goed is dat we die balans herstellen en dat het onderwijs gewoon meerdere perspectieven belicht.
De voorzitter:
Waren we al klaar met het tweede blokje, minister? Nee? Ga uw gang.
Minister Uitermark:
Tenzij u wilt dat ik een aantal vragen oversla, voorzitter. U heeft echt veel vragen gesteld.
De voorzitter:
Nee, dat lijkt me niet handig. Ga uw gang.
Minister Uitermark:
Hoe gaat de minister borgen dat er op een meer structurele manier onderwijs wordt gegeven over het slavernijverleden in het onderwijs? Het is nu al opgenomen in het landelijk curriculum voor het basis- en het voortgezet onderwijs. Dat wordt op dit moment dus herzien. Het landelijk curriculum voor het funderend onderwijs wordt herzien door SLO. In de werkopdrachten aan SLO voor de kerndoelen zijn moties meegegeven die borgen dat thema's als racisme en discriminatie, maar ook antisemitisme, koloniaal verleden en migratiegeschiedenis een stevige plek krijgen in dat curriculum. Zoals ik net al aangaf, zien we in de eerste concepten dat er daadwerkelijk meer aandacht is voor het slavernijverleden en het koloniale verleden.
Een vraag van de ChristenUnie was: wat doen met de inzichten uit de publicatie Staat en Slavernij en welke stappen worden er gezet op het gebied van educatie? Na de publicatie van Staat en Slavernij heeft dezelfde regiegroep in opdracht van het ministerie de Kennisagenda 2025-2035 gepresenteerd. Die kennisagenda heet Het Nederlandse koloniale slavernijverleden en zijn doorwerkingen. Die kennisagenda is bedoeld om richting te geven aan onderzoek naar het slavernijverleden en dus ook de doorwerkingen in het hier en nu. Die kennisagenda geldt als een soort inhoudelijke richtingaanwijzer voor onderzoeksvoorstellen binnen het onderzoeksprogramma Slavernijverleden: (onderbelichte vormen van) doorwerkingen en perspectieven van de Nationale Wetenschapsagenda. Daarnaast vormt de kennisagenda ook de basis voor de verdere uitwerking van het meerjarig onderzoeksprogramma naar de doorwerking. Daarvoor is 1,7 miljoen euro gereserveerd. Op het gebied van educatie worden dus, zoals ik net aangaf, de doelen van het geschiedenisonderwijs op dit moment aangepast.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Bruyning een vraag heeft. Ga uw gang.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik heb nog een vraag aan de minister. NiNsee had eigenlijk de speciale taak in het onderwijs om daar vorm te geven aan het onderwijs over het slavernijverleden. Waar liggen die taken nu en wie coördineert eigenlijk de vormgeving van dat onderwijs? Ik hoorde de minister net wel het SLO noemen, maar is het NiNsee daar ook nog bij betrokken?
Minister Uitermark:
Dank voor de vraag. Ik heb net op een andere vraag van u over NiNsee aangegeven dat ik daar in tweede termijn graag wat uitgebreider op antwoord. Ik kom daar graag op terug.
De voorzitter:
We voegen deze toe aan de reactie in tweede termijn. Gaat uw gang.
Minister Uitermark:
Er is door de VVD nog gesproken over de rol van na de komma in het onderwijs, specifiek ook in relatie tot de Canon van Nederland. Gevraagd is of ik daar een rol zie voor na de komma. Het antwoord is ja. In het kader van het proces na de komma werken we aan verschillende beleidsintensiveringen voor het funderend onderwijs, namelijk een bronnenbank, een leidraad voor leraren en een impuls voor een organisatie die gastlessen over het slavernijverleden kan verzorgen. De Canon van Nederland past binnen de nieuwe kerndoelen.
Ik heb net al gezegd dat de kerndoelen worden herzien. Aan de eerste concepten is te zien dat er meer aandacht is voor het koloniale slavernijverleden. De verwachte planning is dat de geschiedeniskerndoelen eind van dit jaar definitief bekend zijn en halverwege 2027 effectief in werking treden. De Canon van Nederland past binnen de nieuwe kerndoelen. In 2019-2020 is de canon vernieuwd door de commissie-Kennedy. Bij de selectie van vensters heeft de commissie meer balans proberen aan te brengen op het gebied van onder meer meerstemmigheid, diversiteit en internationaal perspectief. Die aandachtspunten waren ook van belang voor de uitwerking van de teksten.
NSC sprak over de koloniale mindset binnen overheidsorganisaties. De vraag was hoe er binnen overheidsorganisaties gereflecteerd wordt op vastgeroeste denkbeelden, historische invloeden en aannames die ook vandaag nog invloed hebben op beleid, toezicht en interpretatie. De rijksoverheid werkt daar eigenlijk op verschillende manieren aan, zeg ik tegen mevrouw Bruyning, want het is belangrijk om bewustwording te bevorderen en tegen te gaan dat er doorwerking plaatsvindt van het koloniale slavernijverleden binnen overheidsorganisaties.
Bij het maken van beleid en wet- en regelgeving gebruiken we het Beleidskompas. In het Beleidskompas is een discriminatietoets opgenomen, die nu verder wordt verstevigd. Verder is er een toetsingskader voor het voorkomen van etnisch profileren bij het gebruik van risicoprofielen. Dat toetsingskader is herzien en wordt op dit moment breed onder de aandacht gebracht. Verder zijn er trainingen gegeven aan gemeenten en gemeentelijke uitvoeringsorganisaties over institutioneel racisme en etnisch profileren. Tot slot is er voor leidinggevenden en hun teams binnen de rijksoverheid e-learning ontwikkeld over het tegengaan van vooroordelen, pesten, racisme en discriminatie op de werkvloer.
Dan wil ik ook nog de staatscommissie tegen discriminatie en racisme noemen. Die heeft als opdracht om de werkwijze en de organisatiecultuur van alle overheidsinstanties, semioverheidsinstanties en uitvoeringsinstanties door te lichten als het gaat om discriminatie en etnisch profileren. De staatscommissie ontwikkelt op dit moment de discriminatietoets publieke dienstverlening — ik zie mevrouw Sylvester zitten en knikken. Daarmee kunnen overheidsorganisaties zelf risico's op discriminatie en racisme in hun dienstverlening eerst identificeren en vervolgens ook aanpakken.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Bruyning daar een vraag over heeft. Gaat uw gang, mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik hoor dat er heel mooie tools worden ontwikkeld en heel mooie dingen worden gedaan op het vlak van bewustwording binnen overheidsorganisaties. Dat roept bij mij de volgende vraag op. De minister geeft aan dat al deze maatregelen effectief worden ingezet. Ziet de minister dat ook terug in het aantal meldingen dat bij de antidiscriminatiebureaus wordt gedaan? Hoe worden de antidiscriminatiebureaus betrokken bij de inzet van die maatregelen? En hoe wordt de effectiviteit van die maatregelen getoetst?
Minister Uitermark:
Ik begrijp de vraag, maar dit is eigenlijk zo'n vraag waarbij er zeker samenhang bestaat tussen het een en het ander, maar niet een direct rechtstreeks verband. We proberen natuurlijk op allerlei manieren tegen te gaan dat we bedoeld of onbedoeld groepen discrimineren; dat is heel belangrijk. Ik ben ook bezig om de hele organisatiestructuur van de antidiscriminatievoorzieningen in Nederland onder te brengen in één stelsel, ook met een nieuwe naam. Daardoor worden ze beter vindbaar en komen er meer meldingen binnen. Dat vind ik dan weer een positieve ontwikkeling. Als je beter te vinden bent, kunnen mensen ook makkelijker melden. Is het onderliggende probleem dan gegroeid? Dat hoeft niet per se, maar de vindbaarheid is wel gegroeid. Het is dus niet zo eenvoudig om te zeggen dat als je het een verhoogt, het ander automatisch zakt. Zo is het niet, maar we werken op vele fronten aan het verhogen van bewustwording en het tegengaan van discriminatie.
De voorzitter:
Mevrouw Bruyning, u bent door uw interrupties heen. Dan de heer Van Haasen.
De heer Van Haasen (PVV):
De minister heeft het over het aantal meldingen dat oploopt bij de antidiscriminatievoorzieningen. Dat komt natuurlijk ook omdat er nu een landelijk meldpunt is, namelijk discriminatie.nl. Ik weet toevallig dat de grootste stijging van discriminatie te maken heeft met seksualiteit en niet met ras. Toch blijven wij hier steeds discriminatie koppelen aan het slavernijverleden. Ik vraag me af hoe u dat ziet in de context van de stijging van het aantal meldingen over seksualiteit.
Minister Uitermark:
Ik vind het zelf mooi dat er geen rangorde zit in de artikelen van de Grondwet, dus artikel 1 van onze Grondwet is niet belangrijker dan artikel 3, maar toch vind ik het mooi dat dit het eerste artikel van de Grondwet is. Dat geeft aan dat er een verbod is op ongelijke behandeling en een gebod om gelijke gevallen gelijk te behandelen, en dat op alle gronden. Ras is een van die gronden, geloof is een van die gronden, godsdienstovertuiging is een van die gronden en seksualiteit of seksuele geaardheid ook. Al die gronden zijn even belangrijk. Ik breng daar geen rangorde in aan. We moeten dus ook niet meer belang hechten aan het een en minder aan het ander. Alle gronden uit artikel 1 zijn even belangrijk.
De voorzitter:
Gaat u door met uw betoog, minister. Meneer Van Haasen, u bent helaas ook door uw interrupties heen.
Minister Uitermark:
Dan had ik nog een vraag, ook van mevrouw Bruyning van NSC. Is de minister bereid om te werken aan een nationaal instituut voor koloniaal bewustzijn, waarin educatie, onderzoek en dialoog structureel samenkomen? Ik vind het wel belangrijk om eerst te zeggen dat ik met mevrouw Bruyning de noodzaak onderstreep van collectieve bewustwording. Het is echt heel belangrijk dat we als samenleving meer kennis opdoen over ons pijnlijke verleden en daarover met elkaar in gesprek blijven. Alleen zo kunnen we de doorwerking daarvan in het heden met elkaar aanpakken voor die betere gezamenlijke toekomst. Daarom heeft, zoals ik net aangaf, het Herdenkingscomité Slavernijverleden de opdracht gekregen om niet alleen te werken aan een herdenking, maar ook aan het vergroten van het bewustzijn in onze samenleving, het stimuleren van onderzoek en het voeren van een structurele dialoog. Dit comité ontvangt daarvoor structureel 8 miljoen euro per jaar. Daarnaast ondersteunen BZK, mijn ministerie dus, en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook andere instituties, zoals het NinSee, maar ook The Black Archives en het Nationaal Slavernijmuseum. Die houden zich allemaal bezig met kennis, bewustzijn en dialoog. Verder was er vorige zomer de gespreksstarter. Ook deze zomer gaan we daarmee door. De heer Van Nispen, die er nu niet meer is, sprak daar zojuist ook over. Die gespreksstarter heet "Wie zijn wij?". Die is vorig jaar door heel Nederland gereisd. Dat gaan we deze zomer ook weer doen. Daarmee kunnen we mensen op een heel laagdrempelige manier met elkaar in gesprek laten gaan over ons slavernijverleden. Een apart instituut acht ik daarom niet nodig.
Dan was er nog een vraag van mevrouw Bruyning over het expliciet betrekken van de nieuwste wetenschappelijke inzichten, waaronder genetisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek, bij het herstelbeleid. Mijn antwoord daarop is: ja, dat doe ik. De maatregelen en de acties in mijn beleid komen voort uit samenwerking met nazaten en maatschappelijke organisaties en zijn echt gestoeld op het feit dat het slavernijverleden in onze huidige samenleving nog steeds zijn sporen nalaat.
De heer Van Nispen vroeg hoe ik het proces van bewustwording en herstel zie. Hoe wil ik voor elkaar krijgen dat dit proces reikt tot in de haarvaten van de samenleving en dat het niet iets is wat in de ene regio meer leeft dan in de andere? Het moet overal in Nederland zijn weg vinden, zei de heer Van Nispen. Ik noemde net al de gespreksstarter. Dat vind ik een mooi voorbeeld van bewustwording. Dat geldt ook voor het Nationaal Slavernijmuseum. De uitvoering van de maatregelen vindt echt in nauw overleg met de betrokken gemeenschappen plaats, dus met de Afro-Surinaamse gemeenschap, de Afro-Caribische gemeenschap, de marrongemeenschap en de inheemse gemeenschap. Dat doen we dus op verschillende manieren. Denk aan persoonlijke gesprekken met mij en met sleutelfiguren uit de betrokken gemeenschappen, maar ook aan bijeenkomsten met nazaten en andere betrokkenen en de betrokken bewindspersonen. In totaal zijn er tot op dit moment vier van deze bijeenkomsten geweest. Verder zijn er gesprekken in de wijken, waarbij we ruim 270 nazaten hebben gesproken. Natuurlijk zijn er ook allerlei gesprekken op ambtelijk niveau. Denk ook aan lokale herdenkingen op 30 juni en 1 juli op 25 plekken in heel het land. Die dragen hier ook aan bij. Datzelfde geldt natuurlijk voor de herdenking in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
ChristenUnie, DENK en de VVD vroegen naar de huidige stand van zaken rond het Nationaal Slavernijmuseum. Wordt het laagdrempelig, is het gratis voor jongeren en zie ik het als een trans-Atlantisch museum of zie ik het breder? Nou, het slavernijmuseum wordt een museum voor álle Nederlanders. Het zal helpen om te begrijpen waarom Nederland eruit ziet zoals het er nu uit ziet. Het slavernijverleden heeft hier namelijk invloed op gehad. In mei is een onafhankelijke stichting opgericht en is het bestuur van het museum benoemd. De Stichting Nationaal Slavernijmuseum zal het museaal ondernemingsplan verder uitwerken met een bijbehorende businesscase. Ook zal de stichting de tijdelijke programmering voortzetten en de ontwikkeling van het kenniscentrum verder vormgeven. De trans-Atlantische slavernij zal een prominente plaats innemen binnen de brede benadering van de Nederlandse slavernijgeschiedenis. In het bijzonder hebben Afro-Surinaamse gemeenschappen en Afro-Caribische gemeenschappen zich in het openbare debat hard gemaakt voor aandacht voor het slavernijverleden. Daarnaast groeit het besef dat de Nederlandse slavernijgeschiedenis zich niet alleen in het trans-Atlantische gebied afspeelde, maar ook op andere plekken in de wereld, waaronder het Indisch-Oceanisch gebied, de Indonesische Archipel en ook Zuid-Afrika. Daarom zal het Nederlandse slavernijverleden van de Indische Oceaan ook een plek krijgen in het museum.
Dan heb ik als laatste vraag in dit blokje nog een vraag van de heer White van GroenLinks-PvdA over het bevorderen van bewustwording. Hij vroeg of ik kan aangeven hoe de brede aandacht die er nu is voor het slavernijverleden, kan worden beantwoord, ook naar de toekomst. Hij vroeg ook hoe we ervoor zorgen dat het slavernijverleden niet alleen een thema blijft voor een specifieke groep, maar juist iets is voor de hele samenleving. De kern van mijn antwoord is dat dit een verantwoordelijkheid is van ons allemaal. Er zijn verschillende dingen die we samen doen. Ik noem het aangaan van de dialoog met elkaar. Ik heb het net al gehad over de zomertoer van de gespreksstarter "Wie zijn wij?". Ik noem ook het aanwezig zijn bij herdenkingen op 30 juni en 1 juli. Zoals ik net aangaf worden die op heel veel plekken in Nederland georganiseerd. Ik noem ook het steunen van het Herdenkingscomité Slavernijverleden, want dat heeft een belangrijke opdracht wat betreft het vergroten van de bewustwording. Ik had het net al over het Nationaal Slavernijmuseum, waar alle Nederlanders straks welkom zijn om meer te weten te komen over het slavernijverleden. Als ik het goed heb, is de planning dat de deuren in 2030 opengaan. Ik noem ook het ondersteunen van projecten vanuit nazaten die de bewustwording onder de hele bevolking bevorderen.
Dat waren de vragen en antwoorden in dit blokje, voorzitter.
De voorzitter:
Ter afsluiting is er nog een vraag van de heer Van Baarle en ik zie ook een vingertje van de heer Eerdmans.
De heer Van Baarle (DENK):
Mijn vraag gaat over de beantwoording van de minister over het nationale museum. Goed dat dat er komt. Dit is iets waar heel veel mensen zich vanuit de samenleving al heel erg lang voor ingezet hebben. Het is ook goed om daar de waardering voor uit te spreken. Een van mijn vragen was of we ervoor kunnen zorgen dat we de toegang tot dat museum in ieder geval voor jongeren gratis maken. Ik vraag de minister om daar inhoudelijk op te reageren. Het is immers van belang dat het museum bijdraagt aan kennisoverdracht over het koloniaal en slavernijverleden.
Minister Uitermark:
Ik vind het een sympathieke vraag. Jongeren hebben altijd mijn hart. Ik heb net ook gezegd dat als we het hebben over verleden en toekomst, jongeren in het heden een brug zijn. Maar ik kan de vraag of het gratis wordt voor jongeren nu natuurlijk nog niet beantwoorden. Dat is echt nog te vroeg.
De heer Eerdmans (JA21):
Nog even in dit blokje. De minister heeft het over jeugdherinneringen van vroeger en van school. Als ik aan mijn schooltijd denk, dan denk ik aan De hut van oom Tom. Dat boek heette toen nog anders, maar daar werden wij uit voorgelezen. Dat was echt een stuk eerder dan dat ik op het vwo bij geschiedenis les kreeg over de Gouden Eeuw. Mijn punt is dat er in dit hele debat heel grote woorden worden gebruikt. Er wordt gesproken over een "koloniale mindset". Er wordt gezegd dat Nederland gebouwd is op racistische gronden en het gaat over een triljoen aan herstelbetalingen. De D66-collega heeft het gewoon over een "nationale dekoloniseringsstrategie". Daar heeft de minister gelukkig niet echt mee ingestemd, denk ik, maar het wordt hier zomaar eventjes gezegd. Kan de minister ook begrijpen dat er mensen zijn die naar dit debat kijken en denken: "Slavernijverleden? Ja. Slavernij heel slecht? Ja. Doorwerken naar vandaag, na 160 jaar na de afschaffing? Het gaat wel erg ver om te zeggen dat de overheid een neokoloniale strategie heeft." Dan zouden mensen met een kleurtje bewust bestreden moeten worden. Ik weet niet hoe men dat wil duiden. Ik vind dat zo ontzettend extreem en niet eerlijk naar hoe Nederlanders in de wedstrijd zitten. Heel veel mensen keuren dit af en heel veel mensen kunnen zich totaal niet vinden in welke vorm van discriminatie dan ook. Waarom wordt dat etiket zo opgeplakt en waarom moet dat worden geduid zoals mensen tijdens de hoorzitting, de rondetafel en nu ook de collega's dat doen? Is er volgens de minister een koloniale mindset in Nederland? Zijn wij gestoeld op racistische gronden? Is Nederland een racistisch land? Kan de minister daarop antwoorden? Voor mij is het wel belangrijk om dat te horen. Nogmaals, er komen heel veel, wat ik noem, stereotypen voorbij, waarvan ik denk dat ze zeer matig onderbouwd zijn voor de grote woorden die worden gebruikt. Ik denk dat een groot deel van Nederland dat moeilijk trekt, zeg ik er maar bij. Dat wilde ik graag vragen aan de minister.
Minister Uitermark:
Dank voor de vraag. Ik denk dat het, zoals in heel veel kwesties, belangrijk is om op een gebalanceerde manier daarmee om gaan, zeker bij grote vraagstukken en als het moeilijk en complex is. Ik vind juist dat toenmalig minister-president Rutte daar heel mooie woorden over heeft gezegd. Hij zei letterlijk: "Eeuwenlang zijn in naam van de Nederlandse Staat mensen tot handelswaar gemaakt, uitgebuit en mishandeld. De menselijke waardigheid is met voeten getreden op de meest afschuwelijke manier." Hij heeft er nog veel meer over gezegd. Mark Rutte heeft toen ook gezegd dat het niet de individuele schuld is van individuele Nederlanders die in het hier en nu leven. Maar het is wel de verantwoordelijkheid van de Staat, de vertegenwoordigers van de Staat en de Staat in al zijn verschijningsvormen dat we dit eeuwenlang hebben gedaan. We hebben op een misdadige manier mensen uitgebuit als systeem. Dat heeft zijn doorwerking in het hier en nu.
Ik gaf in het begin aan dat de basisprincipes van herstelrecht eigenlijk ook hier gelden. Twee kernbegrippen daarbij zijn altijd herstelbereidheid en herstelbehoefte. Wat u aankaart, is de herstelbereidheid van Nederland anno nu, maar we moeten het ook hebben over de herstelbehoefte van de mensen anno nu. Als je die niet ziet … Die moeten we zien. Het werkt door in het hier en nu. Het werkt door in stereotyperingen. Het werkt door in sociale uitsluitingsmechanismen. Wij hebben als samenleving een dure verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat we dat doorbreken. Die hebben we niet per se als personen en individuen, maar wel als samenleving als geheel. Ik denk dat veel van uw vragen daar ook op zien. Als het in onze instituties ziet, bedoeld of onbedoeld, als we etnisch profileren, als we discrimineren, ook op indirecte wijze, dan moeten we ervoor zorgen dat we dat breken. Dat verband is er wel.
De voorzitter:
Ik kijk u even aan.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik laat het even op mij inwerken. Goed. Ik heb ook een gesprek met de mensen op de tribune hier gehad. Ik rijm dat moeilijker dan hoe de minister erover spreekt. Ik vind het grote woorden. Ik snap wat de minister zegt, ook over de woorden van Rutte. Maar we moeten niet alles zo zwart-wit maken, is dan mijn genuanceerde mening. Ik vind dat we dat wel doen in dit debat. Dat vind ik spijtig, want het is een heel complex en delicaat thema waarover we het hebben, maar ik vind toch dat we daar met te grote woorden doorheen walsen. Dat doet misschien wel aan beide kanten … De heer Van Baarle moet lachen dat ik dat zeg, maar ik meen het wel. Ik vind het eerlijk gezegd geen recht doen aan beide kanten in dit debat. Ik wil de minister dus vragen om die kritiek te begrijpen, want die lijkt soms wel te verstommen in het geheel van … Bij de interpretatie van de pijn van mensen die dat zo voelen, denk ik dat dit geluid helemaal verstomd is. Dat komt ook doordat er een beetje een taboe op ligt, denk ik. Dat zeg ik ook vanwege mijn collega van de PVV. In zijn richting worden heel harde woorden gesproken en er wordt ook een beetje lacherig over gedaan. Dat vind ik jammer, want dat vind ik niet elkaar recht doen. We moeten elkaar ook een beetje begrijpen in hoe dit beleefd wordt aan beide zijden. Maar goed, laten we hier maar een punt achter zetten. Ik denk dat dit voor nu voor mij genoeg is.
De voorzitter:
Ik hoorde niet een specifieke vraag. Of heb ik die gemist?
De heer Eerdmans (JA21):
Dan zeg ik wat mijn collega zonet zei: er is een komma gezet. Daar ging mijn andere verhaal over, maar ik denk dat we zo nog bij dat blokje komen. Ik had wat vragen over het fonds, maar ik weet niet welke blokjes nog aanstaande zijn.
De voorzitter:
Kunnen we door? Komt dit nog terug in een aankomend blok?
Minister Uitermark:
Dat denk ik wel.
De voorzitter:
Dan kunnen we door.
Minister Uitermark:
Maar ik wil nog wel graag even reageren, voorzitter.
De voorzitter:
Dat kan natuurlijk. Gaat uw gang.
Minister Uitermark:
Ik begrijp heel goed wat de heer Eerdmans zegt. Er zitten altijd meerdere kanten aan het verhaal. De heer Eerdmans zegt: pas op met grote woorden. Daar ben ik zelf ook van, zeker als het zo'n beladen onderwerp is als het slavernijverleden. Ik hoop dus niet dat u van mening bent dat die grote woorden uit mijn mond kwamen. Ik probeer dat juist niet te doen. Vandaar ook dat ik net aangaf dat we nu een focus hebben op het slavernijverleden met de middelen die er zijn, de excuses die zijn gemaakt door de minister-president en de koning en de weg die we inslaan. Daar ligt mijn focus nu op. Daarom maak ik het ook niet breder, niet omdat andere dingen niet belangrijk zijn, maar omdat we die focus willen houden en daar het goede evenwicht in zoeken. Ik denk dat het heel belangrijk is, en dat proef ik ook hier in de commissie, dat er op verschillende manieren naar wordt gekeken en het op verschillende manieren wordt beleefd. Dat is nou juist de kracht van de dialoog. Laten we wat minder in monologen praten en wat meer in dialoog, want in dialoog ga je juist ook zien wat de ander ervan vindt. Ik denk dat dat echt belangrijk is voor ons allemaal. Ga dat gesprek aan, juist ook als je anders denkt.
De voorzitter:
Voordat u vervolgt: ik probeer een beetje een inschatting te maken qua tijd. We hebben tot 22.00 uur. We hebben nog vier mapjes te gaan én nog een tweede termijn. Ik zou willen vragen om daar een beetje rekening mee te houden. Gaat uw gang.
Minister Uitermark:
Dank, voorzitter. De volgende mapjes zijn volgens mij iets korter, maar het waren wel 65 vragen.
Hoe kijk ik terug op het herdenkingsjaar? Ik kijk er positief op terug. Het was een symbolisch herdenkingsjaar. Het is eigenlijk niet aan mij om te bepalen of het een succes was, maar aan de samenleving. Er is ook niet één antwoord op die vraag. Ik vind het belangrijk om te zeggen dat het herdenken niet is gestopt op 1 juli 2024. Met het herdenkingscomité, dat in januari is opgericht, krijgt het herdenken van het slavernijverleden een stevige en blijvende plek in onze samenleving. Daarnaast zijn er dus al die verschillende acties en maatregelen, die ik in nauwe samenwerking met de betrokken gemeenschappen oppak.
Dan heb ik nog de vraag van de heer Eerdmans over de extra 7 miljoen die is besteed. Dat heeft geresulteerd in allerlei projecten. De heer Eerdmans heeft er een aantal genoemd. Hij zegt: het zijn vijftien pagina's; hoe waardeert de minister de besteding van belastinggeld aan dit soort projecten? Hij vroeg of ik kan uitleggen hoe die projecten bijdragen aan de kennis en bewustwording, en hoe de subsidie voor de 189 projecten is gecontroleerd. De doelen van het herdenkingsjaar hadden betrekking op het genereren van structurele aandacht en blijvende kennis en erkenning van ons gedeelde verleden. Projecten als podcasts, theatervoorstellingen en documentaires hebben daar een grote, en vaak ook een duurzame, bijdrage aan geleverd. Verantwoording en controle vinden plaats via de reguliere systematiek. Dat betekent dat elke subsidie is, of nog wordt, vastgesteld aan de hand van de financiële en/of inhoudelijke verantwoordingen.
Dan heb ik nog de vraag van de heer Bamenga en de heer Van Baarle van DENK over 1 juli. Zij vroegen of deze dag wettelijk kan worden aangewezen als een nationale feestdag en als een viering van vrijheid. Eigenlijk waren dat twee dingen. Volgens mij vroeg de heer Bamenga of 1 juli een nationale herdenkingsdag zou kunnen zijn. De heer Van Baarle vroeg of het een nationale feestdag kon worden, waarop iedereen vrij is. O, hij vroeg om allebei, hoor ik hier. Er is geen wet waarin staat vastgelegd dat bepaalde feestdagen vrije dagen zijn voor werknemers. Er is dus geen wettelijk recht op een vrije dag op een feestdag. Maar ik onderschrijf wel het belang van een nationale dag, om stil te staan bij dit pijnlijke verleden en om de vrijheid te vieren. Gezien het belang van het erkennen en het herdenken van het pijnlijke verleden, heb ik het herdenkingscomité de opdracht meegegeven om deze vraag te verkennen met werkgevers en vakbonden. Maar werkgevers gaan uiteindelijk over het al dat niet geven van een vrije dag.
De heer Van der Burg (VVD):
De minister is in haar vrije tijd toevallig ook werkgever van best wel veel mensen. Hoe kijkt de werkgever, die hier ook aan tafel zit, naar deze vraag?
Minister Uitermark:
Dat is een goede vraag. Daar heb ik zelf geen actief beleid op uitgezet. Zoals ik net zei, hebben we aan het herdenkingscomité wel de opdracht meegegeven om die vraag te verkennen. Maar ik ben daar op dit moment op het ministerie niet mee bezig.
De voorzitter:
De heer Van der Burg heeft nog een vervolgvraag.
De heer Van der Burg (VVD):
Is het niet wat raar als je aan werkgevers vraagt: wilt u overwegen om hier een vrije dag van te maken? Of beter gezegd: is het niet wat raar om andere werkgevers te vragen om hier een vrije dag van te maken — een vrije dag kost werkgevers geld — en vervolgens zelf, als grootste werkgever van Nederland én de vraagsteller, niet te zeggen "wij hebben erover nagedacht, hebben budget gereserveerd en doen het ook"? Ik zeg niet dat ik ervoor ben, want ik zit nog in de vraagstelling. Daarom vroeg ik dit in de eerste termijn ook aan D66. Maar het is wel raar als je aan een ander vraagt om iets te doen omdat je het belangrijk vindt, terwijl je het zelf niet doet, bijvoorbeeld omdat je zegt "ik heb het geld er niet voor over" of "ik vind het voor ons niet van toepassing" of om een andere reden.
Minister Uitermark:
Ik ben het daar helemaal mee eens. Als je andere werkgevers zou vragen om dit te doen, dan zou je die vraag in de allereerste plaats ook aan jezelf moeten stellen. Dat is ook niet de vraag die we hebben gesteld. Ik heb gevraagd om die vraag eens te verkennen met werkgevers en vakbonden. Die verkenning loopt nu. Het is wel zo dat er in Nederland al steeds meer werkgevers zijn, zoals FNV, Greenpeace, Lush en Tony's Chocolonely, die 1 juli als vrije dag voor hun werknemers instellen om het Nederlands slavernijverleden te herdenken. Het gebeurt dus al op vrijwillige basis en op dit moment wordt die vraag verkend.
De heer Van Baarle (DENK):
Ook dit is een discussie die al een flink aantal jaren gevoerd wordt hier in de Tweede Kamer. Los van de mening van mijn fractie — wij vinden dat het een vrije dag moet zijn — wanneer verwacht de minister dat wij de uitkomsten van die verkenning tegemoet kunnen zien, zodat we spoedig tot een afweging en een besluit kunnen komen over iets wat al heel erg lang besproken wordt?
Minister Uitermark:
Daar kom ik in de tweede termijn even op terug. Daar kan ik nu namelijk geen concreet antwoord op geven.
De voorzitter:
U komt erop terug. U vervolgt; ga uw gang.
Minister Uitermark:
Dan was er nog een vraag over het voltallig worden van het herdenkingscomité in relatie tot Aruba en Suriname. Aruba heeft geen lid voorgedragen om deel te laten nemen aan het herdenkingscomité. Ook de nieuwe regering, die er sinds eind maart zit, heeft tot op heden nog niemand voorgedragen. Maar er blijft een plek open in het herdenkingscomité voor Aruba. Er is één zetel voor Suriname gereserveerd in het herdenkingscomité, indien Suriname daar gebruik van wenst te maken.
Dan de laatste vraag in dit blokje.
De heer Van der Burg (VVD):
Dit stond al in de brief die we hebben gekregen. De minister beschrijft hier wat ze in de brief als de feitelijke situatie heeft beschreven. Mijn vraag richtte zich erop of er vanuit de Nederlandse regering acties zijn ondernomen richting het kabinet van Aruba en de regering van Suriname. Even voor de helderheid, want dat werd in de eerste termijn door de minister gezegd: ik weet dat Suriname een soeverein land is. Dat hoeft dus niet het antwoord te zijn.
De voorzitter:
Enige verduidelijking omtrent de acties. Ga uw gang.
Minister Uitermark:
Er zijn in beide landen nieuwe kabinetten. Daar zijn we mee in gesprek en we maken ook wel tempo, maar het kan zo snel als het kan.
De voorzitter:
U vervolgt.
Minister Uitermark:
De laatste vraag in dit blokje is van PvdA-GroenLinks en gaat over de herdenkingsdag. Er werd gevraagd of het wel een nationale herdenking is en of het geregeld is, omdat het op de website van de rijksoverheid nog niet staat bij de nationale herdenkingen. Dat is een terechte vraag. Ik heb gevraagd om het aan te passen. Ik kan goed nieuws melden, want sinds vandaag is er een extra contentpagina toegevoegd aan rijksoverheid.nl/slavernijverleden, over de Nationale Herdenking Slavernijverleden op 1 juli. Het staat nu dus op de website.
De voorzitter:
Ik heb zelf nog een interruptie. Het is heel fijn om te horen dat deze stap gezet is. Ik zit dan ook gelijk verder vooruit te denken. Hoor ik ook een concrete toezegging dat de eerste stap die genomen is, namelijk het plaatsen op de site, een vervolg kan krijgen in de vorm van het daadwerkelijk realiseren van een nationale herdenkingsdag? Dan heb ik het dus niet over een vrije dag. Is dat wat ik hoor?
Minister Uitermark:
Ik weet niet wat precies de achtergrond is van uw vraag. Er is geen wettelijke grondslag om iets tot een nationale herdenking uit te roepen. Er staan drie andere herdenkingen op de door het ministerie van Defensie beheerde website. Dat zijn de herdenkingen in januari, mei en augustus. Die zijn allemaal gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlog. Wij hebben deze dag op de contentpagina die ik net noemde nu ook aangeduid als een nationale herdenking.
De voorzitter:
Helder. Ga uw gang.
Minister Uitermark:
Dan ben ik inmiddels bij een vraag van de heer Van Baarle, over subsidie versus structurele duurzame financiering: waarom kiezen we voor een subsidieregeling en niet voor een structurele financiering? Bij het uitspreken van de excuses is indertijd 200 miljoen euro vrijgemaakt. Het gaat om een moreel gebaar. De inzet van het kabinet houdt het daar ook bij. Maar het gaat ook wel verder dan dat. Onze inzet is namelijk ook, zoals ik net al noemde, om racisme en discriminatie echt daadkrachtig aan te pakken.
Dan een andere vraag, over de regeling voor kosteloze naamswijziging. De vraag was of die regeling een structurele regeling kan worden. Er is ook gevraagd: "30% van de verzoeken is tot nu toe afgewezen. Dat is hoog. Hoe kan dat?" Op dit moment is het belangrijk om te zeggen dat die regeling loopt tot 1 juli 2029. Bij de evaluatie van die regeling zullen we kijken naar een eventuele verlenging daarvan. Daarbij wordt dan ook de doorlichting van het Besluit geslachtsnaamwijziging betrokken, waarover de Kamer nog voor de zomer geïnformeerd wordt. Het beeld dat tot nu toe bij mij bekend was, laat niet zien dat 30% van de verzoeken tot kosteloze naamswijziging voor nazaten van tot slaaf gemaakten wordt afgewezen. Maar naar aanleiding van uw vraag zal ik navraag doen bij de Dienst Justis over het aantal afwijzingen en over de gronden. Dan zal ik daarop terugkomen bij uw Kamer.
De voorzitter:
Ik hoor dat u erop terugkomt. Zou u daar een termijn aan kunnen verbinden?
Minister Uitermark:
Zo snel mogelijk na het zomerreces.
De voorzitter:
Zo snel mogelijk na het reces. Helemaal goed. Gaat u door.
Minister Uitermark:
Dan een andere vraag, van mevrouw Bruyning en de heer Ceder, over de uitvoering van de ministeriële regeling voor de subsidies voor maatschappelijke initiatieven. De vraag was of die thuishoort bij mijn ministerie, hoe de gemeenschappen tijdig worden geïnformeerd over die regeling en of die middelen volledig worden benut. Hoe komen die middelen nou bij de juiste mensen? Ik vind het heel belangrijk om tot een laagdrempelige, toegankelijke regeling te komen voor de gemeenschappen, die samen met de gemeenschappen wordt vormgegeven. Daarom is er veel tijd voor uitgetrokken. Sommigen van u vinden dat het te langzaam is gegaan, maar ik denk dat het belangrijk is dat we het op deze manier hebben gedaan. We stellen daarbij hoge eisen, waaronder ervaring met het uitvoeren van regelingen door de betrokken gemeenschappen.
Om te komen tot een uitvoerbare regeling, zijn de afgelopen maanden door mijn ministerie echt intensieve gesprekken gevoerd met een beoogd uitvoerder. Dat heeft iets meer tijd gekost dan we hadden verwacht. Op de begroting van Koninkrijksrelaties is 33,3 miljoen gereserveerd voor de subsidieregeling voor maatschappelijke initiatieven. Daarnaast is het kabinet nu demissionair. Bij het aftreden van de staatssecretaris Koninkrijksrelaties is de portefeuille Koninkrijksrelaties voorlopig automatisch onder mijn verantwoordelijkheid komen te vallen. Daarmee vallen nu beide dossiers voorlopig onder mijn verantwoordelijkheid, dus zowel voor Europees Nederland als voor het Caribisch deel van het Koninkrijk, en dus ook de subsidieregeling voor maatschappelijke initiatieven van het Caribisch deel. Als laatste wil ik zeggen dat de gemeenschappen middels informatiebijeenkomsten en een webinar deze zomer worden geïnformeerd over het verdere aanvraagproces van de regeling. Dan ben ik door dit kopje heen.
Voorzitter. Dan heb ik nog twee kopjes: gemeenschappen en varia. Ik begin met de gemeenschappen. D66 stelde een vraag over de dekolonisatiestrategie inheemse gemeenschappen, namelijk of ik mogelijkheden zie om initiatieven zoals online Red Archive te steunen, zichtbaarheid te geven en te betrekken in een dekolonisatiestrategie. Over die strategie heb ik het net al gehad. Ik wil wel zeggen dat de excuses voor het slavernijverleden natuurlijk ook betrekking hebben op de inheemse gemeenschappen. Die zijn daarom ook een belangrijke gesprekspartner en worden op verschillende manieren betrokken bij de vormgeving en de invulling van beleid en beleidsintensiveringen, ook bij de regeling voor maatschappelijke initiatieven. Ze zijn ook een belangrijke gesprekspartner bij de vorming van het meerjarig onderzoeksprogramma slavernijverleden. Daarnaast kunnen rechtspersonen zonder winstoogmerk in het Europese deel van Nederland een aanvraag doen voor de subsidieregeling maatschappelijke initiatieven. Dat geldt natuurlijk ook voor de inheemse gemeenschappen die voldoen aan de vereisten. Initiatieven die zien op het behoud van de inheemse slavernijgeschiedenis, van klein tot groot, kunnen hier dus ook voor in aanmerking komen.
Voorzitter. Dan een andere vraag, ook van D66: "Een deel van de nazaten van de dwangcontractarbeiders die onder valse voorwendselen hierheen zijn gehaald uit India, Java en China, wenst erkenning en excuses. Is de minister bereid om nazaten van dwangcontractarbeid te betrekken bij de dekolonisatiestrategie?" Over die strategie heb ik, denk ik, al genoeg gezegd, maar in het herdenkingsjaar is er aandacht geweest voor deze verhalen en ook voor de dwangcontractenarbeid. Samen met de minister van Onderwijs hebben de desbetreffende gemeenschappen een agenda opgesteld die moet gaan bijdragen aan meer bewustwording voor dit verleden. De nazaten van de dwangcontractarbeiders zijn in goed overleg met mijn medewerkers. Echter, excuses aanbieden voor het systeem van dwangcontractarbeid is echt van een andere orde dan waar we het vandaag over hebben met elkaar. Ik richt mij voor nu, zoals ik net ook heb gezegd, op een zorgvuldige uitvoering van de aangekondigde maatregelen en de ingeslagen weg.
Dan heb ik nog een vraag: wat doet u om gemeenschappen te betrekken bij de uitwerking van alle maatregelen? Dat heb ik ook al aangegeven. Ik voer persoonlijke gesprekken, in kleiner verband en in groter verband. Ik bezoek ook allerlei plekken. Ik spreek mensen op werkbezoeken. Ook op ambtelijk niveau vinden er heel veel gesprekken plaats.
Dan een vraag van D66, over de Molukse gemeenschappen: "Ook hun is onrecht aangedaan. Ze hebben trouw gezworen aan de koning en hebben voor Nederland gevochten. Er zijn aan hen beloftes gedaan die niet zijn nagekomen. Is de minister bereid om hierover een gesprek te starten met de Molukse gemeenschappen en om met de koning in gesprek te gaan over excuses?" Er zijn al excuses gemaakt. In een brief aan de Tweede Kamer van 14 december 2022, betreffende een tweede kabinetsreactie op de uitkomsten van het onderzoeksprogramma "Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950" heeft de minister-president benadrukt dat de excuses voor eenieder die is geraakt door het Nederlandse optreden in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, uitdrukkelijk ook bestemd zijn voor de Molukse gemeenschap. Deze excuses gelden ook voor de kille ontvangst in Nederland en zijn ook van belang voor de volgende generaties die zijn opgegroeid met de pijn en het verdriet van hun ouders en grootouders. Dit is een explicitering van de excuses die zijn gemaakt in de brief van 14 februari 2022. Dat was de dag waarop het onderzoek werd opgeleverd en toenmalig minister-president Rutte een toespraak hield.
Daarnaast vind ik het belangrijk om te zeggen dat via het programma over collectieve erkenning, van het ministerie van VWS, erkenning wordt gegeven aan hetgeen de Indische, Molukse, Papoease en Chinees-Indonesische gemeenschappen is overkomen tijdens de Tweede Wereldoorlog, tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië en na de overkomst naar Nederland.
Dan was er ook nog een vraag van D66 en de ChristenUnie, over het rapport-Drooglever en West-Papoea. De minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het buitenlandbeleid en de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad. Een fact-finding mission wordt door de Mensenrechtenraad van de VN opgericht. Op 30 juni vindt al een debat plaats met de minister van Buitenlandse Zaken, over mensenrechten, democratie en de internationale rechtsorde, met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Over dit onderwerp verwijs ik u graag naar dat debat.
Voorzitter. Tot slot in dit kopje de regeling voor ongedocumenteerden. De vraag was of ik me wil inzetten voor een verblijfsregeling met een duurzaam perspectief voor Surinaamse oud-Nederlanders die ongedocumenteerd in Nederland wonen. Op dit moment geldt een tijdelijke regeling voor Surinaamse oud-Nederlanders die hun Nederlandse nationaliteit verloren ten tijde van de onafhankelijkheid. Die loopt vanaf 1 januari tot 30 juni van dit jaar en is tot op dit moment goed toegankelijk gebleken. Er is destijds voor gekozen om die regeling eenmalig te doen en in tijd te beperken. Daarnaast is, om de toegankelijkheid van die regeling te borgen, samengewerkt met het Amsterdams Solidariteits Komitee Vluchtelingen. Er is voor mij geen zwaarwegend argument om nu af te wijken van de toen afgesproken termijn van openstelling van de regeling. Dat is gisteren ook door de minister van Asiel en Migratie per brief aan uw Kamer gecommuniceerd, namelijk in reactie op de motie op stuk nr. 225 van het lid Paternotte, waarin de regering wordt verzocht de tijdelijke regeling voor Surinaamse oud-Nederlanders die hun Nederlandse nationaliteit verloren ten tijde van de onafhankelijkheid, met ten minste enkele maanden te verlengen. Daar heeft de minister van Asiel en Migratie gisteren ook per brief op geantwoord, op gelijke wijze.
Dan ben ik bij mijn laatste blokje, voorzitter. Dat is varia. Ik ga er even wat sneller doorheen, want anders is de tijd zo op. Allereerst over GPS: de Gelijkheidsplicht Publieke Sector. Die is voorgesteld door de staatscommissie. Op 20 mei is inderdaad een briefadvies gepubliceerd. Daarin worden alvast de belangrijkste inzichten van dit onderzoek weergegeven. In september volgt de publicatie van de volledige rapportage, met varianten voor een GPS in Nederland. Naar aanleiding van die rapportage ga ik graag het gesprek aan met de staatscommissie over de bevindingen en de vervolgstappen.
De heer Van Baarle vroeg of ik erken dat slavernij een misdaad tegen de menselijkheid was, zoals Frankrijk dat heeft gedaan. Met het uitspreken van de excuses in 2022 heeft het kabinet gekozen voor een moreel ethisch gebaar. Woorden kunnen niet worden teruggedraaid. Het opgerichte Slavernijfonds heeft een wettelijke grondslag en is daarmee wettelijk geborgd.
Dan een vraag van PvdA-GroenLinks over een fonds voor vluchten naar het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname. U noemde daarbij ook de situatie dat er een sterfgeval is en er snel gereisd moet worden. U vraagt of voor mensen die het geld niet hebben iets van een fonds een optie is en of ik bereid ben om te kijken naar opties. Ik begrijp wel de wens en de noodzaak om bij belangrijke levensgebeurtenissen bij elkaar te komen, zeker als het gaat om een begrafenis op korte termijn. Maar ik zie op dit moment geen aanknopingspunten voor de rijksoverheid om daar middelen voor beschikbaar te stellen.
Dan een vraag van DENK: waarom zegt de regering dat alleen een ethisch gebaar zonder financiële compensatie voldoende is? Daar ben ik net eigenlijk ook al op ingegaan. Ik wil er nog aan toevoegen dat ook het advies van de dialooggroep heeft laten zien dat herstel niet alleen gaat om het beschikbaar stellen van financiële middelen, maar ook om het vergroten van het bewustzijn over het pijnlijke verleden in de hele samenleving en hoe dat nog steeds zijn doorwerking heeft.
De heer Van Baarle vroeg ook of ik deel dat het van belang is dat er een opvolging moet komen van de erkenning dat het koningshuis heeft geprofiteerd van het slavernijverleden. Op 1 juli 2023, bijna twee jaar geleden, heeft koning Willem-Alexander in het Oosterpark met hart en ziel excuses voor het slavernijverleden aangeboden en voor de rol die het koningshuis daarin heeft gespeeld. Zijn boodschap was onder andere: na erkenning en excuses mogen we samen werken aan heling, verzoening en herstel, zodat we uiteindelijk allemaal trots kunnen zijn op alles wat we delen. De koning heeft daarmee de excuses van Mark Rutte herhaald. Vanuit het kabinet is ter opvolging van die excuses 200 miljoen euro beschikbaar gesteld. Daarnaast laat de koning onderzoek uitvoeren naar de rol van zijn eigen familie bij het slavernijverleden.
Dan een vraag van de heer White: hoe kunnen we de maatschappelijke en economische participatie vergroten van mensen die vandaag de dag nog te maken hebben met de doorwerking? Door middel van dialoog met diverse gemeenschappen wordt een actieve stem gegeven aan de gemeenschappen die te maken hebben met deze doorwerking, die complex is. Allerlei beleidsintensiveringen en versterkingen uit die 200 miljoen euro gaan hier ook over en zien hierop toe. De projecten die gefinancierd kunnen worden met de subsidieregeling voor maatschappelijke initiatieven, kunnen daar ook aan bijdragen.
Dan de ChristenUnie, die sprak over moderne slavernij en zei dat er wereldwijd nog steeds 50 miljoen slaven zijn. De vraag was of ik het ermee eens ben dat we ons hier onvoldoende bewust van zijn en welke rol ik zie voor de overheid. Het ministerie van Justitie en Veiligheid coördineert de rijksbrede aanpak van mensenhandel. Het ministerie van Sociale Zaken is verantwoordelijk voor de aanpak van arbeidsuitbuiting. Het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor opvang en zorg. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de internationale aanpak. Het ministerie van JenV is intern verantwoordelijk voor de strafrechtelijke kant en de criminele uitbuiting. Sinds december vorig jaar is de Europese Anti-dwangarbeidverordening van kracht. Die wet verbiedt bedrijven vanaf december 2027 om producten gemaakt met dwangarbeid aan te bieden op de Europese markt of daarvandaan te exporteren. Het ministerie van Buitenlandse Zaken werkt op dit moment aan de implementatie van die verordening. Daarnaast steunt de Nederlandse overheid verschillende organisaties, zoals IDH, Solidaridad en de Internationale Arbeidsorganisatie, om in de productielanden te werken aan betere arbeidsomstandigheden, betaling van een leefbaar loon en ook inkomen en het bestrijden van kinderarbeid. Dat draagt bij aan het bestrijden van dwangarbeid in internationale waardeketens.
Voorzitter. Dan heb ik nog twee vragen. Eén vraag gaat over de doorwerking op de arbeidsmarkt. Dat heeft extra aandacht nodig en we moeten uitzoeken wat de gevolgen zijn.
Een andere vraag was of de "social return on investment"-paragraaf in aanbestedingen komt, zodat er bij overheidsaanbestedingen gericht beleid wordt gemaakt. Uit onderzoek weten we dat Nederlanders met een Creoolse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond minder kans hebben om uitgenodigd te worden voor een gesprek na een sollicitatie dan Nederlanders zonder migratieachtergrond met verder hetzelfde cv. Dit beeld zien we ook bij andere groepen met een migratieachtergrond. Binnen de Werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt, de VIA, wordt daarom gewerkt aan het tegengaan van vooroordelen en discriminatie, zowel bij werving en selectie als bij baanbehoud en de doorstroom naar hogere functies. Daarbij zetten we in op het objectiveren van werving en selectie, doorstroomprocessen bij werkgevers en op het inclusiever maken van de werkvloer. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat dit de meest effectieve aanpakken zijn om kansengelijkheid te bevorderen. Bovendien werkt die aanpak voor alle gronden en alle herkomstgroepen.
De SROI is verplicht bij meervoudige aanbestedingen van opdrachten. Het is aan de opdrachtnemer om hiervoor een voorstel te doen. De voorwaarde vanuit de overheid is dat het een maatschappelijke meerwaarde moet hebben. Zo wordt bij de uitvoering van de betreffende opdracht bijvoorbeeld iemand met een afstand tot de arbeidsmarkt aangenomen.
Voorzitter. Dan ben ik door de vragen heen.
De voorzitter:
Goed. Dan wil ik de minister bedanken voor de beantwoording tot zover. O, meneer Bamenga heeft nog een vraag. Ga uw gang.
De heer Bamenga (D66):
De vraag die ik stelde met betrekking tot de ongedocumenteerde Nederlandse Surinamers was er echt op gericht om te kijken hoe we op een coulante en menselijke manier om kunnen gaan met deze mensen, juist vanwege het verleden dat wij samen delen, het slavernijverleden, en juist omdat er ook woorden als "rechtvaardigheid" gevallen zijn. Ik merk toch op dat er best wel wat mensen buiten de boot vallen. Daar is mijn vraag vooral op gericht. We moeten zorgen dat we een coulanceregeling hebben voor de mensen die buiten de boot vallen. Ik stel de vraag nog een keer: wil de minister daarnaar kijken?
Minister Uitermark:
U spitst de vraag nu toe op een coulanceregeling. Ik best bereid om daarnaar te kijken, maar dat moet ik opnemen met de collega van JenV. Dat zal ik doen.
De voorzitter:
Is dat een toezegging?
Minister Uitermark:
Zeker.
De voorzitter:
Oké. Wanneer?
Minister Uitermark:
Ik gaf net aan dat de regeling afloopt op 30 juni. We zeggen steeds: voor je het weet, begint het zomerreces al. Dat is al heel snel, en het loopt nu helemaal vol voor iedereen. Ik ga echt mijn best doen om het snel te doen, maar ik kan niet beloven dat het nog voor het zomerreces lukt. Ik zal er in ieder geval snel werk van maken. Laat ik zeggen dat ik er direct na het zomerreces een antwoord op heb, maar zo mogelijk eerder.
De voorzitter:
Dan komt het direct na het zomerreces, of misschien eerder. Dat gaan we vaststellen. Dan zie ik dat de heer Eerdmans nog iets wil zeggen. O, u heeft inderdaad nog een interruptie over. Potverdikkeme. Ga uw gang.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik had er niet eens meer op gerekend, maar ik dacht: ik probeer het gewoon. Ik wil nog één ding aan de minister vragen. Ik vind het goed dat we dit debat hebben. Bewustwording is ook goed. Ik denk dat het voeren van een gesprek belangrijk is, want je wil niet verder uit elkaar gaan, maar dichter bij elkaar komen. Ik heb gezegd dat ik moeite heb met de toon en de woorden die gebruikt worden. Overigens is het heel erg goed om discriminatie te bestrijden. Ik kan me niet voorstellen dat iemand voor discriminatie of racisme is. Maar kan de minister deze vraag beantwoorden: vindt het kabinet dat wij een racistisch land zijn? Als die vraag negatief wordt beantwoord, helpt mij dat wel. Ik weet dat er mensen zijn in deze zaal die dat wel vinden. Ik wil graag weten wat het kabinet vindt.
Minister Uitermark:
Ik probeer altijd zorgvuldig mijn woorden te kiezen, en dit is een hele belangrijke vraag. Natuurlijk zou ik met vijf uitroeptekens gewoon klip-en-klaar tegen u willen zeggen: Nederland is geen racistisch land. Dat zijn we ook niet. Maar er komt natuurlijk wel racisme voor, en vaker dan mij lief is. Dus nee, we zijn geen racistisch land, en waar het er wel is, moeten we alles eraan doen om dat uit te bannen.
De voorzitter:
Goed. Volgens mij zijn we dan aan het einde van de beantwoording van de minister en kunnen we richting de tweede termijn. De spreektijd voor de tweede termijn is 1 minuut en 40 seconden. We beginnen met de heer Bamenga. Ga uw gang.
De heer Bamenga (D66):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik de minister bedanken voor de beantwoording van de vragen en de toezegging die zij zojuist gedaan heeft in het kader van Surinamers, Nederlanders die ongedocumenteerd zijn.
Ik heb nog een aantal vragen aan de minister. Is er een goede verslaglegging en financiële verantwoording gedaan over de OCW-projecten uit het herdenkingsjaar en de onderzoeksprojecten met de de eilanden? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Wat kan de minister zeggen over de betrokkenheid van de gemeenschappen en de grassroots bij de projecten van het herdenkingsjaar en hoe ziet de samenleving die terug?
Wat gaat de minister doen om de erfenissen van het koloniaal verleden verder aan te pakken, zoals het democratisch tekort van de eilanden, en om geroofd erfgoed en geroofde kunstcollecties terug te brengen waar die horen, namelijk bij de gemeenschappen? Voorheen waren er ook gestructureerde landelijke overleggen met minderheidsgroepen. Is de minister bereid om deze overleggen wederom in te voeren?
Voorzitter. We kunnen het ons niet permitteren om lapmiddelen te blijven inzetten voor structureel onrecht. De tijd van pleisters plakken is voorbij. Als we werkelijk willen helen als samenleving, als land, dan moeten we de gevolgen van het koloniaal systeem durven bloot te leggen. We moeten er niet van wegkijken, maar het recht aankijken en verantwoordelijkheid nemen. Want alleen door het verleden onder ogen te zien, kunnen we een rechtvaardige toekomst bouwen. Laten we de rechtvaardige toekomst samen bouwen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dan de heer Ceder.
De heer Bamenga (D66):
Sorry, voorzitter. Ik wil nog een tweeminutendebat aanvragen. Ik had het hier staan. Net op tijd!
De voorzitter:
Het scheelde niet veel. Meneer Ceder, ga uw gang.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de beantwoording. Nog een paar vragen. Naar aanleiding van het boek Staat en Slavernij heeft de minister aangegeven dat er een lijn loopt. We worden alleen niet periodiek op de hoogte gehouden, oftewel ik denk dat bijsturing, ook met dit kabinet en het toekomstige kabinet, belangrijk is, om zo ook de vinger aan de pols te houden. De vraag is daarom of ik een toezegging kan krijgen dat de Kamer in ieder geval periodiek op de hoogte gehouden kan worden over de opvolging omdat er hele belangrijke adviezen in staan die opgevolgd moeten worden. Ik zou ook graag periodiek de vinger aan de pols willen houden. Ik vraag of de minister dat kan toezeggen.
Vanwege de tijd zal ik een aantal moties indienen in het tweeminutendebat. Ik denk dat het punt van de GPS, dat de staatscommissie discriminatie heeft ingediend, nu al interessant is om te verkennen. Daarvoor zal ik met een voorstel komen.
Dan het laatste punt. We hebben het gehad over de situatie in West-Papoea. Mijn vraag was of we nog een reactie kunnen krijgen op het rapport-Drooglever, dat zag op de situatie in West-Papoea in een tijd waarin Nederlands-Indië nog onderdeel was van Nederland. De reden waarom ik dat aan Binnenlandse Zaken vraag is omdat dit ook heel veel met archieven te maken heeft en dus niet met de situatie nu — ik snap dat die onder Buitenlandse Zaken valt — maar wel met de vraag hoe Nederland destijds gehandeld heeft. Daarom zou ik toch willen vragen of de minister kan toezeggen dat zij terugkomt op het rapport-Drooglever of dat zij het verzoek daarom kan doorgeleiden om te kijken hoe daar een gezamenlijke schriftelijke reactie op kan komen. Dat zijn twee vragen om toezeggingen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Goed. Mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Voorzitter. We kunnen het verleden niet veranderen, maar we kunnen wel veranderen hoe we ermee omgaan. Herstel begint waar moed en rechtvaardigheid samenkomen, in het durven zien van het hele verhaal en in het handelen naar die kennis. Dit gaat niet alleen over geschiedenis, dit gaat over wat voor land we willen zijn. Dit gaat over de waarden die we nu kiezen, gelijkwaardigheid, erkenning en menselijke waardigheid, als fundament onder onze toekomst. De vraag is niet óf we verantwoordelijkheid nemen, maar hoe diep en hoe oprecht en hoe duurzaam we dat doen. Dus niet met pleisters op oude wonden, maar met zorg voor de littekens die zijn doorgegeven. Alleen dan kunnen we bouwen aan iets wat recht doet aan iedereen. Een toekomst waarin we het verleden niet wegdrukken, maar dragen — samen en met opgeheven hoofd.
Dank u wel.
De voorzitter:
Goed. Dan gaan we door met de heer Van Baarle.
De heer Van Baarle (DENK):
Dank u wel, voorzitter. Het moge duidelijk zijn dat DENK vindt dat de Nederlandse regering veel meer moet doen om daadwerkelijk recht te doen aan het slavernijverleden, dat een doorwerking heeft in het heden. Wij vinden dat er herstelbetalingen dienen te komen voor het koloniale verleden. Wij vinden dat er in alle sferen van de samenleving en de overheid daadwerkelijk een aanpak moet zijn om de doorwerking van het koloniale systeem uit te bannen. Tegelijkertijd hebben we te maken met een realiteit waarin de overheid op dit moment het beleid uitvoert dat in het verleden is ingezet. Wij zullen moties indienen over onze eigen toevoegingen aan het beleid om de zaken die ik net heb genoemd te bewerkstelligen. Ik kijk uit naar de beantwoording van de minister over de subsidieregeling, waar nog een nadere duiding van zou komen. Op grond daarvan zullen we bij het tweeminutendebat onze moties indienen om een veel steviger beleidsaanpak te krijgen van de Nederlandse regering dan nu het geval is.
De voorzitter:
Meneer Eerdmans, gaat uw gang.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik wil de minister en haar team bedanken voor de antwoorden. Die worden gewaardeerd.
De voorzitter:
Helemaal goed. De heer Van Haasen.
De heer Van Haasen (PVV):
Bedankt, voorzitter. Het is natuurlijk duidelijk dat mijn partij tegen het excuus was en voor het intrekken van het excuus. Dat wil niet zeggen dat wij de slavernij ontkennen. Wij weten donders goed wat er gebeurd is in de geschiedenis. Het is heel betreurenswaardig. De heer Rutte had het in die toespraak over de punt en de komma. Ik vraag me toch weleens af wanneer we die punt een keer gaan zetten. Dat zal toch een keer moeten gebeuren, want als we maar terug blijven kijken, zitten we hier in 2135 nog over het slavernijverleden te praten. Het zou toch eens een keer afgesloten moeten worden. Daarom vraag ik u: wanneer is deze regering van plan om een punt te zetten?
De voorzitter:
Dan ga ik nog voor een tweede termijn. Ik vraag de heer Bamenga om het voorzitterschap over te nemen.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer White, u kunt uw inbreng leveren in tweede termijn.
De heer White (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Dank aan de minister, en natuurlijk ook aan haar staf, voor de beantwoording en de inzet rondom het slavernijverleden. Ik wil één punt nog kort benadrukken: de doorwerking in politieke participatie, waar ik mijn eerste termijn mee eindigde. Ik noemde het maatschappelijke participatie. De inwoners van Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen kregen voor het eerst stemrecht in 1948 en 1949, als gevolg van de grondwetswijziging in Nederland en de hervormingen in het Koninkrijk. Heden ten dage zien we dat niet alleen jongeren, maar ook volwassenen uit de eerder besproken groep minder vaak stemmen. Bij verkiezingen gaat vaak maar zo'n 50% van hen naar de stembus, waardoor ze structureel ondervertegenwoordigd zijn. Gerichte campagnes in samenwerking met maatschappelijke organisaties kunnen hier echt een verschil in maken. Mijn vraag is hoe de minister ervoor gaat zorgen dat deze mensen beter bereikt worden en gestimuleerd worden om actief deel te nemen aan onze democratie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw bijdrage, meneer White. Dan geef ik bij dezen het voorzitterschap terug.
De voorzitter:
Ik vraag aan de minister of ze direct door kan met de beantwoording en daarin mogelijk ook gelijk de twee vragen uit de eerste termijn mee kan nemen. Gaat uw gang.
Minister Uitermark:
Ja, voorzitter, dat kan. Ik heb nog twee vragen uit de eerste termijn. Die beantwoord ik dan als eerste.
Er was een vraag over de kennisfunctie van het NiNsee. Daarover kan ik zeggen dat BZK en ook het ministerie van OCW het NiNsee ondersteunen in de doorontwikkeling van zijn kennisfunctie. Dat doen ze dit jaar, volgend jaar en in 2027, voor zes ton per jaar. Het herdenkingscomité en NiNsee hebben in de afgelopen periode een goede samenwerkingsrelatie opgebouwd. NiNsee levert ook een lid van het herdenkingscomité. Hierin is de inzet om complementair te zijn aan elkaar en een kennisnetwerk op te bouwen waarin kennis structureel geborgd kan worden. De kennisagenda vormt een belangrijke basis.
Het NiNsee gaat onverminderd door met lokale programma's met betrekking tot kennisdeling en bewustwording. Vanuit het ministerie van Onderwijs wordt op dit moment het landelijk curriculum voor het funderend onderwijs herzien door SLO. Bij de herziening van de doelen van het geschiedenisonderwijs zijn diverse organisaties geconsulteerd, zoals het NiNsee.
Dan was er ook een vraag van de heer Van Baarle over de subsidieregeling. Over de vertraging heb ik het net al gehad.
De voorzitter:
Ik zie nog een vraag. O, u kunt uw verhaal afmaken en dan gaan we daarna door.
Minister Uitermark:
De vraag was ook nog: hoe worden de gemeenschappen nou betrokken bij de beoordeling van die initiatieven die een beroep doen op de subsidieregeling? De gemeenschappen worden betrokken bij de beoordeling van aanvragen in de grootste categorieën door middel van een adviescommissie die daar onafhankelijk over adviseert.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Bruyning twijfelen, maar volgens mij wil ze nu echt een vraag stellen.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik heb nog wel een vraag. Ik hoor hele goede dingen, zoals dat het NiNsee samenwerkt met het herdenkingscomité, maar dat roept een andere vraag bij mij op. Het NiNsee bouwt al 25 jaar aan ervaringsdeskundigheid, kennis en netwerken. Hoe waarborgt de minister in die samenwerking dat het niet ondergeschikt raakt aan elkaar, maar dat het elkaar gelijkmatig complementeert en dat beide dingen even zwaar worden meegenomen?
Minister Uitermark:
U vraagt: hoe zorgen we er nou voor dat ze gelijkwaardig zijn? Dat is een belangrijke vraag. Die staat ook in de opdracht aan het herdenkingscomité.
De voorzitter:
Voordat u vervolgt zie ik nog een vingertje van de heer Van Baarle.
De heer Van Baarle (DENK):
Ik bedank de minister voor de beantwoording over de subsidieregeling, maar ik wil toch wat meer praktische informatie. Ik kan begrijpen dat de minister die informatie nu misschien niet kan geven, maar als de minister zegt dat de gemeenschappen bij de grotere aanvragen worden betrokken door middel van een adviescommissie, vraag ik me af wat "grotere aanvragen" zijn en wie er bepaalt wie in die adviescommissie zitten. De minister gaf volgens mij aan dat de regeling opengaat vanaf 1 juli. Op grond van welk subsidiekader wordt het beoordeeld? Wanneer worden welke bedragen opengesteld? Waar kan ik dat vinden?
Minister Uitermark:
Ik zie mijn mensen hard schrijven, maar als u dit wilt weten, denk ik dat het belangrijk is dat we dit in een briefje opschrijven. Ik zal dus een brief naar de Kamer sturen met een antwoord.
De voorzitter:
Een toezegging over een brief. Wederom de moeilijke vraag: per wanneer?
Minister Uitermark:
Die kan wel voor de zomer.
De voorzitter:
Voor de zomer. Gaat uw gang.
Minister Uitermark:
Dan is er een vraag over de termijn voor de verkenning van de vrije dag. Het herdenkingscomité start dit jaar de verkennende gesprekken. In de loop van 2026 zullen zij advies aan mij uitbrengen.
Er waren een aantal vragen van de heer Bamenga, onder andere over verslaglegging en financiële verantwoording van de OCW-projecten: is er een goede verslaglegging van de projecten uit het herdenkingsjaar en de onderzoeksprojecten met de eilanden en kan ik die met de Kamer delen? In het jaarverslag van vorig jaar van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is onder artikel 14 Cultuur opgenomen welke opdrachten zijn uitgezet ter ondersteuning van activiteiten rondom het herdenkingsjaar slavernijverleden. De reguliere systematiek is dat we de subsidies vaststellen aan de hand van de financiële en/of inhoudelijke verantwoordingen. De verantwoording vanuit het Mondriaan Fonds en het Fonds voor Cultuurparticipatie als uitvoerder van de subsidieregelingen moeten nog volgen.
De minister van Onderwijs heeft middelen beschikbaar gesteld aan de hogeronderwijsinstellingen in de Caribische landen, verenigd in de Caribbean Higher Education Council of the Kingdom of the Netherlands. Met die middelen wordt vanaf oktober 2024 invulling gegeven aan een gedeelde leerstoel Slavernijverleden. Die leerstoel is een initiatief van de Caribische landen zelf. Binnen de gestelde termijn is er inhoudelijk en financieel gerapporteerd over de voortgang van de eerste voorbereidende fase. Die liep van 1 oktober vorig jaar tot en met 28 februari van dit jaar. Deze rapportage is positief beoordeeld.
Daarnaast heeft de minister van OCW middelen beschikbaar gesteld voor een onderzoeksprogramma voor Caribisch Nederland. Dat programma zal in de loop van dit jaar ontwikkeld worden in nauw overleg met de openbare lichamen van de eilanden. Afhankelijk van de gewenste invulling van het programma zal het ministerie van OCW ook een passende financierings- of betalingsgrondslag opstellen en afspraken maken over de verantwoording van de middelen.
Een andere vraag van de heer Bamenga ging over de betrokkenheid van de gemeenschappen en grassroots bij projecten van het herdenkingsjaar. Hij vroeg hoe de samenleving dit terugziet. Tijdens het herdenkingsjaar zijn met 6 miljoen aan rijksmiddelen via het Mondriaan Fonds en het Fonds voor Cultuurparticipatie meer dan 250 culturele en educatieve projecten in Nederland, het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname gefinancierd. Allerlei organisaties en gemeenschappen konden daarvan gebruikmaken en initiatieven ontplooien.
Een duidelijke doelstelling van die regelingen was om laagdrempelig en toegankelijk te zijn, zodat Caribische kleine organisaties en grassrootorganisaties een eerlijke kans maakten op subsidie en juist de gevestigde culturele organisaties geen onoverkomelijk grote voorsprong hadden. De projecten zoals podcasts, documentaires en theatervoorstellingen waren ook direct zichtbaar in de samenleving. Ook hebben we de aanpak onderbelichte perspectieven opgezet, waarmee we aandacht hebben gegeven aan een breed palet van verschillende perspectieven en gemeenschappen die bestaan naast het trans-Atlantische slavernijverleden. OCW sprak ook met vertegenwoordigers van Surinaams-Hindoestaanse, Javaans- en Chinees-Surinaamse gemeenschappen — contractarbeid, marrons — en ook met Indisch-Molukse — weliswaar natuurlijk trans-Atlantische slavernij, maar wel met een heel eigen perspectief: de slavernij in de Indonesische archipel — en inheemse gemeenschappen. Na al deze gesprekken tussen het ministerie van OCW en de gemeenschappen zijn er ook in 2024 tal van activiteiten georganiseerd die zijn ondersteund door OCW, maar zijn opgezet door de gemeenschappen zelf. Dit jaar volgen er meer activiteiten.
De heer Bamenga vroeg ook naar de aanpak van de erfenissen van het koloniale verleden. Er is sinds 2021 nationaal beleid voor de omgang met collecties uit een koloniale context. Uitgangspunt is dat objecten die tijdens de koloniale periode zijn geroofd of anderszins tegen de wil van de bevolking zijn meegenomen, worden teruggegeven. De onafhankelijke Commissie Koloniale Collecties adviseert de minister van OCW over alle verzoeken tot teruggave. De commissie is in contact met de Nationale Museumcommissie Suriname over collecties uit Suriname in Nederland en een mogelijk verzoek tot teruggave. Met Curaçao, Aruba en Sint-Maarten is afgesproken dat er een gezamenlijke werkgroep koloniale collecties wordt opgericht. Die zal zich buigen over de behoeften en de mogelijkheden voor teruggave van objecten afkomstig van de eilanden. Onlangs is er ook een verkenning uitgevoerd naar de aanwezigheid van objecten van de eilanden in Europees-Nederlandse collecties. Daarnaast is er een onderzoek gedaan naar de behoeften van erfgoedprofessionals en instellingen op de eilanden. Deze onderzoeken worden momenteel afgerond.
De laatste vraag van de heer Bamenga ging over de gestructureerde landelijke overleggen die er vroeger waren met minderheidsgroepen. Hij vroeg of ik bereid ben om die weer in te voeren. Na het opheffen van het Landelijk Overleg Minderheden, het LOM, heeft de directie S&I geïnvesteerd in een divers netwerk van instituten, allerlei maatschappelijke organisaties, wetenschap, professionals in het sociaal domein en diverse gemeenschappen. Daarmee is gevolg gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatieonderzoek dat ten grondslag lag aan de opheffing van het LOM. In dat verband wordt ook gesproken met vertegenwoordigers van de Black Lives Matter-beweging met betrekking tot de aanpak van institutioneel racisme en discriminatie en met Afro-Caribische organisaties in het kader van het slavernijverleden. Daarom is er geen directe aanleiding om het LOM nieuw leven in te blazen. Het is wel zo dat het ministerie van Sociale Zaken nog contacten onderhoudt met een aantal partijen die voorheen onder het LOM vielen, ook in het kader van brede netwerkontwikkeling. Ook staan zij open voor gesprekken met alle partijen die verdere vorm en uitvoering kunnen geven aan het integratiebeleid in Nederland.
Voorzitter. Dan nog een vraag van de ChristenUnie, die periodiek op de hoogte gehouden wil worden. Ik kan dat toezeggen aan de heer Ceder. Ik vind het een goed idee om dat periodiek te doen. Ik zou dat graag met een jaarlijkse voortgangsrapportage willen doen.
De heer Ceder van de ChristenUnie had ook nog een vraag over de reactie op het rapport-Drooglever. Ik wil toezeggen dat ik dat samen met de minister van OCW oppak en dat ik daar schriftelijk antwoord op geef.
De voorzitter:
Dan horen we wederom graag wanneer. Welke termijn had u in gedachten?
Minister Uitermark:
Na het zomerreces. Het wordt eerder Q4 dan Q3, hoor ik.
De voorzitter:
Dat klinkt niet als kort, maar wel in ieder geval na het zomerreces. Helemaal goed.
Minister Uitermark:
Dan een vraag van de PVV: wanneer zetten we een punt? Daar kan ik eigenlijk kort over zijn. We zetten geen punt. Het is een doorlopend proces met de samenleving.
De voorzitter:
De heer Van Haasen, gaat uw gang.
De heer Van Haasen (PVV):
Ik hoor de minister zeggen dat ze die komma dus laat staan. Dan vraag ik me wel iets af. U gaf aan op de vraag van mevrouw Bruyning dat u in gesprek gaat met zo veel mogelijk mensen over dat slavernijverleden. Dan vraag ik me wel af met welk verwachtingspatroon die mensen dan met u die gesprekken aangaan, want tijdens het rondetafelgesprek hebben we nogal uiteenlopende doelen gehoord van de organisaties. De ene wil erkenning en de andere wil triljoenen. Dus met welke gedachte gaat u dan dat gesprek aan met deze mensen?
De voorzitter:
Minister, gaat uw gang.
Minister Uitermark:
Het allerbelangrijkste als het gaat om dingen goedmaken die in het verleden verkeerd zijn gegaan, is dat je bijdraagt aan daadwerkelijk herstel. En herstel omvat niet alleen — dat heb ik vandaag al meerdere keren gezegd — materieel herstel, maar juist ook immaterieel herstel, erkenning. Daarbij is het ook zo, heb ik altijd geleerd, dat emoties van rechts komen en voorrang hebben. Dat is ook wat we merken. Er is gewoon veel te doen. Vandaar ook dat die dialogen echt belangrijk zijn.
Bovendien hebben we ook middelen, zoals ik heb aangegeven: 200 miljoen. Die worden nu echt samen met de gemeenschappen uitgezet op een manier waarvan we denken dat we structureel beleidsmatig een aantal goede dingen doen — bijvoorbeeld in het onderwijs, de gezondheidszorg, enzovoorts, enzovoorts — en ook initiatieven uit de gemeenschappen zelf waarderen en honoreren. We hebben hier iets te doen nadat we eeuwenlang mensen met een misdadig systeem hebben onderdrukt en uitgebuit. We zijn nog maar net begonnen aan dit traject. De excuses zijn tweeënhalf jaar oud, nog niet eens. Ik ben er dus nog helemaal niet aan toe om een punt te zetten. We hebben een komma gezet en we hebben nog heel veel werk te doen.
Voorzitter, dan kom ik bij de laatste vraag en die was van u zelf. Hoe kunnen we beter bereiken dat jongeren gaan stemmen? U had het volgens mij specifiek over Surinaamse jongeren, jongeren van Surinaamse en Antilliaanse afkomst. Er lopen diverse campagnes om het stemmen te bevorderen, met nadruk op jongeren en mensen die minder genegen zijn om te gaan stemmen. Dus ook op de BES-eilanden. We zetten dit ook in via social media. We hebben daar dus zeker aandacht voor.
De voorzitter:
Volgens mij zijn we nu gekomen aan het einde van de beantwoording in tweede termijn. Ik wil voor de zorgvuldigheid nog even de toezeggingen die zijn gedaan resumeren. We horen graag van de minister of die kloppen. Als eerste is er een tweeminutendebat aangevraagd door meneer Bamenga.
- De minister gaat contact zoeken met Justis over het aantal afwijzingen en koppelt de uitkomst zo spoedig mogelijk na het zomerreces terug aan de Kamer.
- De minister gaat in gesprek met de minister van JenV over de coulanceregeling en komt hier zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval direct na het zomerreces, op terug bij de heer Bamenga.
- De minister stuurt voor de zomer een brief naar de Kamer met nadere informatie over de adviescommissie subsidieverlening. Dat is een toezegging aan de heer Van Baarle.
- De Kamer komt in Q4 gezamenlijk met de minister van OCW met een reactie op het onderzoek-Drooglever. Dat is een toezegging aan de heer Ceder.
Missen wij aan de zijde van de Kamer nog iets? Volgens mij zijn we compleet.
We gaan richting de afronding van dit commissiedebat. Volgens mij zijn we mooi op tijd. Ik wil de minister en de staf danken voor de vandaag wederom tomeloze inzet, de Kamerleden voor hun tomeloze inzet en natuurlijk ook de mensen op de publieke tribune en de mensen die thuis meekijken. Een hele fijne avond.